4GT Examentraining 22-23

Centraal Examen 2023
Engels vmbo-kb
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Centraal Examen 2023
Engels vmbo-kb

Slide 1 - Tekstslide

Wat kan je verwachten van je CE Engels?
-  leesteksten
- ongeveer 40-45 vragen over lezen
- volledig online
- afwisseling Nederlandse en (Engelse vragen)
- afwisseling open vragen en gesloten vragen

Slide 2 - Tekstslide

Top 5 tips bij CE Engels
TIP 1:   Let op signaalwoorden en kernzinnen
TIP 2:   Zorg voor een grote woordenschat
                   basiswoordenlijst Engels
TIP 3:   Kijk films en documentaires in het Engels
                  zorg voor enige kennis over het land en 
                  de cultuur en samenleving!
TIP 4:   Lees zo veel mogelijk Engelse teksten
TIP 5 Gebruik je woordenboek verstandig

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Welke soort vragen zijn er?
  1. meerkeuzevragen
  2. open vragen
  3. gatenvragen


  4. juist/onjuist vragen
  5. zoek/citeer vragen

Slide 5 - Tekstslide

Meerkeuzevragen

Slide 6 - Tekstslide

Openvragen

Slide 7 - Tekstslide

Gatenvragen

Slide 8 - Tekstslide

Juist / Onjuist vragen

Slide 9 - Tekstslide

Zoek / Citeervragen

Slide 10 - Tekstslide

TIP 5:
Een goed woordenboek is belangrijk, maar zorg er ook voor dat je weet hoe je moet omgaan hiermee.

Slide 11 - Tekstslide

Woordenboek

  • Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden.

  • Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
  • Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  • Let op: Er staan vaak meerdere betekenissen!
  • Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat  gebruiken om tijd te besparen.

Slide 12 - Tekstslide

Tijdens het examen

  • Houd de tijd in de gaten.
  • Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  • Wat weet je al van het onderwerp?
  • Lees de hele tekst door.
  • Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.

Slide 13 - Tekstslide

Tijdens het examen per tekst

  • Lees alinea voor alinea - examenvragen.
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  • Bevatten deze een aanwijzing?
  • Open vragen kort en bondig beantwoorden
  • schrijf duidelijk en leesbaar
  • Wat is jouw eigen antwoord? 
  • Kies het antwoord wat het meest op jouw  antwoord lijkt.

Slide 14 - Tekstslide

!
Zorg dat je de vragen goed begrijpt.
Gebruik ook indien nodig hier je woordenboek voor!

Welke vragen begrijp jij al?

Slide 15 - Tekstslide

"How does the writer introduce the topic?"
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 16 - Quizvraag

"What does the word refer to?"
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 17 - Quizvraag

"What can be concluded in
paragraph 3 and 4?"
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 18 - Quizvraag

"What becomes clear in line 17?"
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 19 - Quizvraag

"What is mentioned about dogs?"
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 20 - Quizvraag

"What is the main point
of paragraph 5?"
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

 Open vragen

  • Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  • Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
  • Onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat..
  • Als er niets staat moet je de vraag altijd in het Nederlands beantwoorden

Slide 23 - Tekstslide

Meerkeuze vragen

  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. ( vaak de hoofdgedachte). 
  • Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc. 
  • Wat is je eigen antwoord? 
  • Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
  • Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord. 
  • Komt  het onderstreepte tekstgedeelte overeen met je antwoord? 
  • Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.

Slide 24 - Tekstslide

Gatenteksten

  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. 
  • Bekijk het stukje voor en na de gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)
  • Wat is je eigen antwoord?
  • Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  • Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
  • Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.

Slide 25 - Tekstslide

waar/ niet waar vragen
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
  • Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
  • Wat is je eigen antwoord?
  • Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  • Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
  • Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.

Slide 26 - Tekstslide

Zoek/citeer vragen

  •  Lees de zoekopdracht/vraag goed door
  •  kijk naar de verschillende rubrieken: staan ze alfabetisch, op onderwerp
  •  Lees de 'kopjes' en beslis dan of het noodzakelijk is dat stuk te lezen.
  • Beantwoord de vraag
  • Controleer of je juist geformuleerd hebt en de vraag echt beantwoord hebt.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Adviezen

  • Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws.
  • Lees Engelse boeken, artikelen.
  • Brede woordenschat maakt teksten lezen gemakkelijker. Bestudeer woordenlijsten.
  • bestudeer de signaalwoorden goed
  • Oefen met examenteksten - examenflow.nl  of examenblad.nl

Slide 29 - Tekstslide

Op wat voor manier is het CE Engels meestal ingedeeld?
A
Makkelijke teksten, moeilijke teksten, makkelijke teksten
B
Moeilijke teksten, makkelijke teksten
C
Moeilijke teksten, makkelijke teksten, moeilijke teksten
D
Makkelijke teksten, moeilijke teksten

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Link