oefenvragen toets 3132/4142
Wie was Karel de Grote?
A
Hij was koning van de Friezen.
B
Hij was koning van de Franken.
C
Hij was koning van de Romeinen
D
Hij was koning van de Saksen
1 / 19
Onderdelen in deze les
Wie was Karel de Grote?
A
Hij was koning van de Friezen.
B
Hij was koning van de Franken.
C
Hij was koning van de Romeinen
D
Hij was koning van de Saksen
Slide 1 - Quizvraag
Wat kon Karel de Grote NIET?
A
Meerdere talen spreken
B
Schrijven
C
Wiskunde
D
Verstand van sterrenkunde
Slide 2 - Quizvraag
Karel de Grote wordt keizer.
Keizer Karel de Grote sterft
jaar 800
jaar 814
jaar 825
Slide 3 - Sleepvraag
Karel de Grote was...
A
Koning
B
Keizer
C
Hertog
D
Graaf
Slide 4 - Quizvraag
Karel de Grote was de baas over veel gebied. Te veel voor hem alleen. Hoe loste Karel de Grote dit op?
Slide 5 - Open vraag
Karel de Grote was een..
A
Leenheer
B
Leenman
Slide 6 - Quizvraag
De tijd van monniken en ridders was van .. .tot ...?
A
500 - 1500
B
500 - 1000
C
1000- 1500
Slide 7 - Quizvraag
Willibrord was een missionaris
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Monniken leven in kloosters, wat zijn monniken?
A
Mensen die geloof verspreiden
B
Iemand die afgescheiden van de samenleving leeft
C
Mensen die anderen mensen bekeren
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een missionaris?
A
Iemand die het geloof verspreid
B
Een monnik
C
Een Fries
D
Een Frank
Slide 10 - Quizvraag
Willibrord was een
A
missionaris
B
heiden
C
Kersten
D
edelman
Slide 11 - Quizvraag
Pastoors zijn geen geestelijken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Edelmannen zijn van adel.
Wie is van adel?
Wie is van adel?
A
Een boer
B
Een graaf
C
Een ambachtsman
D
Een handelaar
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een klooster?
A
Een soort kerk
B
Een plaats waar de koning woont
C
Een plaats waar monniken wonen
D
Een onderdeel van een domein
Slide 14 - Quizvraag
wat is een heilige?
A
een paus
B
een goed persoon die zijn leven aan God heeft gewijd
C
Jezus
D
iemand die Christen is
Slide 15 - Quizvraag
Wat is een heiden?
A
Iemand die andere goden vereert dan God.
B
Iemand die geen lid is van de kerk.
C
Iemand die zegt dat hij in God gelooft, maar dat niet doet.
Slide 16 - Quizvraag
Welke 2 zinnen zijn juist over Karel de Grote
A
Door veroveringen werd zijn rijk heel groot
B
Frankische rijk begon in Duitsland
C
Karel bestuurde zijn rijk met het leenstelsel
D
Toen hij keizer werd behoorde heel Europa tot zijn rijk
Slide 17 - Quizvraag
In de 9e en 10e eeuw was het in Europa onveilig, wat zijn 2 oorzaken
A
ridders werden machtiger
B
vikingen deden invallen in Europa
C
edelen zorgen voor onveiligheid door de bouw van kastelen
D
iedereen bestuurd zijn eigen gebied op zijn eigen manier
Slide 18 - Quizvraag
Vikingen
