Taak 3: Ik wil graag reageren op uw mail.

Praatstoel
28/06: Daiane
2/07: Louiza
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Praatstoel
28/06: Daiane
2/07: Louiza

Slide 1 - Tekstslide

Taak 3: Ik wil graag reageren op uw mail

Lezen, praten en schrijven over regels op het werk.


Slide 2 - Tekstslide

Taak 3: Ik wil graag reageren op uw mail

  • Luister naar de tekst
  • Onderstreep de nieuwe woorden
  • We bespreken de tekst en de nieuwe woorden


Slide 3 - Tekstslide

Inhoud
Wat voor soort tekst is dit?
Hoe klinkt de manager?
Welke informatie zie je in de "handtekening" onderaan?
In welke beroepen zie je herkenbare werkkleding of uniformen?
Draag jij werkkleding op je werk? wat vind jij van uniformen?

Slide 4 - Tekstslide

Woordcombinaties & woordenschat
  • Bloes, panty, slippers, sandalen
  • Representatief
  • Verzorgd
  • Hetzelfde geldt voor slippers
  • De voorschriften

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica: hij/het/ze
  • Hij is verplicht en maakt deel uit van het uniform 
  • Ze zitten natuurlijk heerlijk
  • Als ze op je tenen vallen, kun je gewond raken.

Waar is de kaas? Hij ligt niet in de koelkast. 

Waar is mijn overhemd? Zit het in de wasmachine? 
Van wie zijn deze sleutels? Zijn ze van jou? 

Slide 6 - Tekstslide

Grammatica: die / dat
We verwijzen naar een ding ook met die of dat:

  • Waar is de kaas? Ligt die in de koelkast?
  • Waar is het vlees? Ligt dat in de koelkast?
  • Waar zijn mijn sokken? Liggen die boven?

Slide 7 - Tekstslide

Voornaamwoorden voor dingen
Wat weet je al?
Voorbeelden:                    Onderwerp                      Lijdend voorwerp
                                                  Wie? (die/dat)                                Wat?

De auto
De computer
Hij kost €21.000.
Hij staat op mijn bureau.
Karel koopt hem.
Ik gebruik hem elke dag.
Het werk
Het salaris
Het is leuk.
Het is laag.
Ik doe het met plezier.
Peter vindt het te laag.
De treinen
De instructies
Ze zijn altijd vol.
Ze zijn moeilijk.
We vinden ze niet schoon.
Ik begrijp ze niet. 

Slide 8 - Tekstslide

Hij, hem, het, ze
De televisie

Het woordenboek

De bloemen
Hij kost €900.

Het is handig.

Ze zijn heel mooi.
Ik koop hem.

Ik gebruik het elke dag.

Ik zet ze in de vaas.

Slide 9 - Tekstslide



Ik heb een nieuwe kast. ... is erg mooi.
A
Hij
B
Het
C
Ze

Slide 10 - Quizvraag

Wat een mooi boek! Waar heb je ...gekocht?
A
ze
B
het
C
hij

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb nieuwe lampen. ... zijn erg mooi.
A
Ze
B
Het
C
Hij
D
We

Slide 12 - Quizvraag


Het raam is kapot. Ik moet ..vervangen.
A
hem
B
ze
C
hij
D
het

Slide 13 - Quizvraag

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 14 - Quizvraag

Heb je het nieuws op tv gezien?
A
Ja, ik heb het gezien.
B
Ja, ik heb hem gezien.
C
Ja, ik heb ze gezien.

Slide 15 - Quizvraag

Hoe laat vertrekt de trein naar Haarlem?
A
Het vertrekt om 10 uur.
B
Ze vertrekt om 10 uur.
C
Hij vertrekt om 10 uur.

Slide 16 - Quizvraag

Waar heb je de auto geparkeerd?
A
Ik heb het in de straat geparkeerd.
B
Ik heb ze in de straat geparkeerd.
C
Ik heb hem in de straat geparkeerd.

Slide 17 - Quizvraag

Weet jij waar mijn sleutels zijn?
A
Ja, het liggen op tafel.
B
Ja, ze liggen op tafel.
C
Ja, hem liggen op tafel.

Slide 18 - Quizvraag

Heb je het nieuws op tv gezien?

Slide 19 - Open vraag

Hoe laat vertrekt de trein naar Arnhem?

Slide 20 - Open vraag

Waar heb je de auto geparkeerd?

Slide 21 - Open vraag

Weet jij waar mijn sleutels zijn?

Slide 22 - Open vraag

Opdrachten
2: Maak de opdracht zelf, bespreek met je buur
3: Praat samen
4: Maak de opdracht zelf
5: Doe de opdracht samen
6/7: Lees de tekst zelf, maak de opdracht samen




Slide 23 - Tekstslide