Herhaling Chapitre 1
1 / 46
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Traduis F-N:
je suis
je suis
A
ik ben
B
ik heb
C
ik doe
D
ik volg
Slide 3 - Quizvraag
Traduis F-N:
tout le temps
tout le temps
A
continu
B
af en toe
C
veel tijd
D
de hele tijd
Slide 4 - Quizvraag
Traduis F-N:
presque
presque
A
vaak
B
altijd
C
bijna
D
maar
Slide 5 - Quizvraag
Traduis F-N:
autrefois
autrefois
A
nu
B
later
C
in het verleden
D
vroeger
Slide 6 - Quizvraag
Traduis F-N:
certains
certains
A
deze
B
sommige
C
verschillende
D
andere
Slide 7 - Quizvraag
Traduis N-F:
het vieruurtje
het vieruurtje
A
le déjeuner
B
le gouter
C
le diner
D
le petit-déjeuner
Slide 8 - Quizvraag
Traduis N-F:
de uitvinding
de uitvinding
A
l'invention
B
l'intention
C
l'entention
D
l'envention
Slide 9 - Quizvraag
Traduis N-F:
Laat zien!
Laat zien!
A
Fait voir!
B
Montre!
C
Fais voir!
D
Montrez!
Slide 10 - Quizvraag
Traduis N-F:
twijfelen
twijfelen
A
doubter
B
je ne sais pas
C
oublier
D
hésiter
Slide 11 - Quizvraag
Traduis N-F:
echt, waar
echt, waar
A
c'est vrai
B
vrai
C
vraiment
D
faux
Slide 12 - Quizvraag
Traduis N-F:
het nadeel
het nadeel
Slide 13 - Open vraag
Traduis N-F:
de sociale media
de sociale media
Slide 14 - Open vraag
Traduis N-F:
de geboorte
de geboorte
Slide 15 - Open vraag
Traduis N-F:
verstoppen
verstoppen
Slide 16 - Open vraag
Traduis N-F:
in mijn wijk
in mijn wijk
Slide 17 - Open vraag
Traduis N-F:
Wat is de wificode?
Wat is de wificode?
Slide 18 - Open vraag
Traduis N-F:
Post je veel foto's?
Post je veel foto's?
Slide 19 - Open vraag
Traduis N-F:
Ik ken hem sinds tien jaar.
Ik ken hem sinds tien jaar.
Slide 20 - Open vraag
Traduis N-F:
Hij is aardig en we kunnen over alles praten.
Hij is aardig en we kunnen over alles praten.
Slide 21 - Open vraag
Traduis N-F:
We zien elkaar bijna elke dag.
We zien elkaar bijna elke dag.
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
De meeste bijvoeglijke naamwoorden staan _______ het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter
Slide 31 - Quizvraag
Mannelijk (enkelvoud) van het woord; sportif
A
sportif
B
sportives
C
sportifs
D
sportive
Slide 32 - Quizvraag
Een goed boek
A
Un bon livre
B
Une bonne livre
C
Une livre bonne
D
Un livre bon
Slide 33 - Quizvraag
Een mooi meisje
A
Une fille belle
B
Une bel fille
C
Une fille bele
D
Une belle fille
Slide 34 - Quizvraag
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes en -er -re
Wat zijn de uitgangen in de présent?
-e
-ent
-ons
-s
-s
-ons
-es
-
-ez
-ent
-ez
-e
Slide 40 - Sleepvraag
Combine les verbes!
attendre
entendre
perdre
rendre
répondre
vendre
antwoorden
horen
teruggeven
verliezen
verkopen
wachten (op)
Slide 41 - Sleepvraag
Il ....... (vendre)
A
vend
B
vends
C
vendez
D
vendons
Slide 42 - Quizvraag
Je (perdre)
A
j'ai perdre
B
j'ai perdu
Slide 43 - Quizvraag
vous (vendre)
A
vendons
B
vendent
C
vendez
D
vende
Slide 44 - Quizvraag
Ik ken de regels om regelmatige werkwoorden op -re te vervoegen.
😒🙁😐🙂😃
