In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
mijn- mein(e)
jouw- dein(e)
zijn - sein(e)
haar - ihr(e)
ons\onze - unser(e)
jullie- euer(e)
hun - ihr(e)
uw - Ihr(e)
Beispiel: ik knuffel mijn moeder. Ich kuschele meine Mutter.