simple present: gewoontes/feiten (usually, often, normally, always, never)
present continuous: nu bezig of aan de gang (right now, at the moment, look, listen)
present perfect: verleden begonnen en nog bezig (since, for, just, how long, yet)
simple past: afgesloten gebeurtenis (tijdsbepaling in het verleden, zoals last night, yesterday)
past continuous: in het verleden een tijdje aan de gang (specifieke momenten in het verleden, zoals yesterday at 8 o'clock)
past perfect: afgesloten voordat iets anders gebeurde (before, after)
future: iets gaat nog gebeuren (tijdsbepalingen in de toekomst, zoals tomorrow, in three weeks)