In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van de les kun je de zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd in het Duits vervoegen.
Slide 2 - Tekstslide
Leg kort uit wat de leerlingen aan het einde van de les moeten kunnen.
Wat weet je al over het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn zwakke werkwoorden?
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de tegenwoordige tijd worden vervoegd door -en aan het einde van het werkwoord toe te voegen.
Slide 4 - Tekstslide
Leg kort uit wat zwakke werkwoorden zijn en hoe ze worden vervoegd in de tegenwoordige tijd.
Vervoeging van zwakke werkwoorden
Voorbeeld: spielen - ik speel, jij speelt, hij/zij/het speelt, wij spelen, jullie spelen, zij spelen
Slide 5 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van de vervoeging van een zwak werkwoord en laat zien hoe het werkwoord wordt vervoegd voor verschillende persoonlijke voornaamwoorden. Laat de leerlingen de vervoeging herhalen.
Oefenen met vervoegen
Vervoeg het werkwoord 'tanzen' (dansen) voor alle persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 6 - Tekstslide
Laat de leerlingen het werkwoord vervoegen en de antwoorden klassikaal bespreken. Geef eventueel feedback.
Onregelmatige zwakke werkwoorden
Sommige zwakke werkwoorden hebben een onregelmatige vervoeging in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: helfen - ik help, jij helpt, hij/zij/het helpt, wij helpen, jullie helpen, zij helpen
Slide 7 - Tekstslide
Leg uit dat sommige zwakke werkwoorden onregelmatig zijn in de tegenwoordige tijd en geef een voorbeeld. Laat de leerlingen de onregelmatige vervoeging herhalen.
Oefenen met onregelmatige zwakke werkwoorden
Vervoeg het werkwoord 'kaufen' (kopen) voor alle persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 8 - Tekstslide
Laat de leerlingen het werkwoord vervoegen en de antwoorden klassikaal bespreken. Geef eventueel feedback.
Werkwoorden met umlaut
Sommige zwakke werkwoorden krijgen in de tegenwoordige tijd een umlaut bij de tweede en derde persoon enkelvoud. Bijvoorbeeld: denken - ik denk, jij denkt, hij/zij/het denkt, wij denken, jullie denken, zij denken
Slide 9 - Tekstslide
Leg uit dat sommige zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd een umlaut krijgen bij de tweede en derde persoon enkelvoud en geef een voorbeeld. Laat de leerlingen de vervoeging herhalen.
Oefenen met umlaut
Vervoeg het werkwoord 'kennen' (kennen) voor alle persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 10 - Tekstslide
Laat de leerlingen het werkwoord vervoegen en de antwoorden klassikaal bespreken. Geef eventueel feedback.
Werkwoordspelling
Bij het vervoegen van werkwoorden moeten de spellingregels in acht worden genomen. Bijvoorbeeld: reizen - ik reis, jij reist, hij/zij/het reist, wij reizen, jullie reizen, zij reizen
Slide 11 - Tekstslide
Leg uit dat de spellingregels moeten worden toegepast bij het vervoegen van werkwoorden. Geef een voorbeeld en laat de leerlingen de vervoeging herhalen.
Oefenen met werkwoordspelling
Vervoeg het werkwoord 'studieren' (studeren) voor alle persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 12 - Tekstslide
Laat de leerlingen het werkwoord vervoegen en de antwoorden klassikaal bespreken. Geef eventueel feedback.
Samenvatting
Zwakke werkwoorden worden in de tegenwoordige tijd vervoegd door -en aan het einde van het werkwoord toe te voegen. Sommige zwakke werkwoorden hebben een onregelmatige vervoeging en sommige krijgen een umlaut bij de tweede en derde persoon enkelvoud. Bij het vervoegen van werkwoorden moeten de spellingregels in acht worden genomen.
Slide 13 - Tekstslide
Vat kort samen wat er in de les is geleerd.
Quiz
Beantwoord de volgende vragen: 1. Hoe worden zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegd? 2. Geef een voorbeeld van een onregelmatig zwak werkwoord in de tegenwoordige tijd. 3. Welke werkwoorden krijgen een umlaut bij de tweede en derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd?
Slide 14 - Tekstslide
Gebruik een quiztool om de vragen te stellen. Bespreek de antwoorden klassikaal en geef eventueel feedback.
Reflectie
Wat vond je van deze les? Wat heb je geleerd?
Slide 15 - Tekstslide
Laat de leerlingen reflecteren op de les en geef eventueel ruimte voor feedback.
Einde
Bedankt voor jullie aandacht!
Slide 16 - Tekstslide
Sluit de les af met een bedankje.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 17 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 18 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 19 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.