2V: unité 3

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

2V: unité 3

Alles begrepen? 

- vocabulaire

- grammatica

Traduis: le visage

1. de snor
2. het gezicht
3. het kapsel
4. de baard

Traduis: gewoon

1. normalé
2. soigné
3. branché
4. ordinaire

Traduis: l'église

1. het gebouw
2. de plaats
3. de kerk
4. het plein

Traduis: van leer

1. en bois
2. en cuir
3. en verre
4. en papier

Traduis: chauve

1. 
2. 
3. 
4. 

Welk plaatje past het beste?
Elle a les cheveux bouclés

1. 
2. 
3. 
4. 

Welk plaatje past het beste?
Elle a les yeux verts

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat is een adjectif in het Nederlands?

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijwoord

Wat is het bijvoeglijk naamwoord:
C'est une famille très formidable.

1. est
2. famille
3. très
4. formidable

Révision - Adjectif - régulier

Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben

	Mannelijk	Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud

grande

grandes

grand

grands

Les adjectifs

mannelijk enkelvoud

vrouwelijk enkelvoud

mannelijk meervoud

vrouwelijk meervoud

belle

beau

belles

beaux

nouveau

nouvelle

nouveaux

nouvelles

vieille

vieux

vieilles

La ceinture est ...

1. bleu
2. bleue
3. bleus
4. bleues

Les chaussures sont ...

1. brune
2. brunes
3. brun
4. bruns

Kies de juiste vorm én de juiste plaats:

1. un méchant garçon
2. une garçon méchante
3. un garçon méchant
4. une méchante garçon

Wat betekent méchant?

1. lelijk
2. slecht
3. gemeen
4. dik

Kies de juiste vorm én de juiste plaats:

1. une noire maison
2. une maison noire
3. un noir maison
4. un maison noir

Kies de juiste vorm én de juiste plaats:

1. un vieux appartement
2. une vieille appartement
3. un appartement vieux
4. un vieil appartement

Kies de juiste vorm én de juiste plaats:

1. une sportive fille
2. une fille sportive
3. une fille sportif
4. une sportif fille

mettre betekent:

1. zetten
2. uitgaan
3. vertrekken
4. slapen

Sleep de juiste vorm van mettre in de présent naar de juiste persoon

Mettre: présent

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

mets

mettons

mettent

met

mets

mettez

elles ...

1. mettent
2. mettons
3. mets
4. mettez

mettre à l'aise =

1. lopen
2. iemand bezoeken
3. iemand op zijn/haar gemak stellen
4. iets proberen

mettre en colère =

1. iemand blij maken
2. iemand verraden
3. iemand vertrouwen
4. iemand kwaad maken