zakelijke e-mail

zakelijke e-mail
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

zakelijke e-mail

Slide 1 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een zakelijke e-mail

Slide 2 - Open vraag

Wie is de geadresseerde?
A
Degene aan wie je de mail schrijft.
B
Degene die de mail schrijft.

Slide 3 - Quizvraag

Kies de juiste aanhef als je de geadresseerde niet kent
A
Geachte heer mevrouw,
B
Geachte heren en mevrouwen,
C
Geachte heer, mevrouw,
D
Geachte heer/mevrouw,

Slide 4 - Quizvraag

In de eerste alinea...
A
vertel je waarom je de mail stuurt
B
stel je jezelf voor

Slide 5 - Quizvraag

Wat hoort er achter Geachte heer,mevrouw
A
niks
B
een punt
C
een komma
D
een schuine streep

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste schrijfwijze voor de slotformule
A
Met Vriendelijke Groet,
B
Met vriendelijke groet,
C
Met vriendelijke groet
D
Met vriendelijke groeten,

Slide 7 - Quizvraag

Een sollicitatiemail/brief is geen zakelijke brief
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Met vriendelijke groet
B
Met Vriendelijke groet,
C
Met Vriendelijke Groet
D
Met vriendelijke groet,

Slide 9 - Quizvraag

Onder de slotformule volgt je eigen voor- en achternaam op een nieuwe regel

A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Benoem de conventies (opbouw) van een zaklijke e-mail

Slide 11 - Woordweb

Hoe ga jij het examen Nederlands voorbereiden/leren???

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

signaalwoorden

Slide 14 - Tekstslide

signaalwoorden oorzaak gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook

Slide 15 - Quizvraag

signaalwoorden tijdsvolgorde (chronologisch)
A
dus, concluderend, dat betekent
B
net zoals, even....als
C
eerst, dan, daarna, voordat, verder, ten slotte

Slide 16 - Quizvraag

Noem drie signaalwoorden die horen bij het tekst verband: tegenstelling

Slide 17 - Open vraag

In een zakelijke brief gebruik je formele taal.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 18 - Quizvraag