In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Volgens sommige economen is ondernemerschap een productiefactor. Noem de andere drie productiefactoren.
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Noem drie voorbeelden waarom het BBP/hfd niet ideaal is om welvaart te meten.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Leg in één zin uit wat de conjunctuurvisie op de economie betekent.
Slide 13 - Open vraag
1
2
3
4
bedrijven verhogen hun productie
De consumptie (en dus de effectieve vraag) stijgt.
De overheid verlaagt de inkomstenbelasting
Het besteedbare inkomen neemt toe.
Slide 14 - Sleepvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
1.3 Categoriale inkomensverdeling
Slide 18 - Tekstslide
Arbeidsinkomensquote (AIQ)
Het AIQ geeft een beeld van welk gedeelte van het BBI (=BBP) door arbeid wordt verdient, omdat veel zelfstandigen weliswaar winst krijgen, maar dit vooral verdienen door zelf in hun bedrijf te werken.
Als het nominale bbp met 5% stijgt, en de inflatie is 2%. Met hoeveel procent stijgt het reële bbp dan?
A
3%
B
Iets meer dan 3%
C
Iets minder dan 3%
Slide 21 - Quizvraag
Een hoge arbeidsinkomensquote wijst op een arbeidsintensief productieproces
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quizvraag
Gegevens van een onderneming: Toegevoegde Waarde: €3.800.000 Onderlinge Leveringen: €1.500.000 Lonen: €800.000 Wat is dan de omzet van deze onderneming?