Kennistoets HC2 Duitsland in Europa

Oefenvragen HC Duitsland in Europa
Kennis en chronologie over de 20e eeuw
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefenvragen HC Duitsland in Europa
Kennis en chronologie over de 20e eeuw

Slide 1 - Tekstslide

Bondgenootschappen
Nationalisme
Militairisme
Imperialisme
een wereldrijk willen stichten
een eigen land willen vormen
landen steunen elkaar in geval van oorlog
het leger zeer belangrijk vinden
bedoeld om een oorlog te voorkomen 
wapenwedloop
veroorzaakt een domino-effect aan oorlogsverklaringen
eigen volk superieur vinden
kolonies willen bezitten

Slide 2 - Sleepvraag

Jaren '30
Jaren '40
Jaren '60
Jaren '80/'90
Oprichting DDR
Blokkade van Berlijn
Marshallplan
Val Berlijnse muur
Bouw Berlijnse muur
Cuba crisis
Conferentie van Múnchen
Glasnost

Slide 3 - Sleepvraag

Sovjet-Unie
Verenigde Staten
BRD
DDR
Erick Honecker
JF Kennedy
Michael Gorbatsjov
Walter Ulbricht
Chroetsjov
Willy Brandt
Conrad Adenauer 
Brezjnev

Slide 4 - Sleepvraag

Welk begrip hoort bij
de afbeelding van dit
Duitse gezin?
A
dolkstootlegende
B
Wirtschaftwunder
C
Volksgemeinschaft
D
Heimatvertriebene

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet de complottheorie dat Duitsland WOI nog makkelijk kon winnen als de linkse regering geen verraad had gepleegd door de wapenstilstand te tekenen.

Slide 6 - Open vraag

Wat stond NIET in het Verdrag van Versailles? (2e keer)
A
Duitsland moet grondgebied afstaan
B
Duitsland moet leningen aan de VS afbetalen
C
Het Duitse leger mag niet meer dan 100.000 soldaten hebben
D
De Duitsers moeten grote bedragen aan schadevergoeding betalen

Slide 7 - Quizvraag

Welke van deze vier uitspraken past bij de NSDAP van Hitler?
A
"Duitsland moet zo snel mogelijk de schade uit de Eerste Wereldoorlog vergoeden."
B
"Duitsland moet zorgen voor goede contacten met Frankrijk en Groot-Brittannië."
C
"In Duitsland is iedereen - katholiek of protestant, jood of christen - gelijk."
D
"In Duitsland zijn, dankzij ons, over een paar jaar geen werklozen meer te vinden."

Slide 8 - Quizvraag

Op 6 juni 1944 is het D-Day. Waar in Europa komen de geallieerden aan land?
A
Normandië, Noord-Frankrijk
B
Oostende, België
C
Rotterdam, Nederland
D
Hamburg, Noord-Duitsland

Slide 9 - Quizvraag

Geef een omschrijving van het begrip: NAZIFICERING (NAZIFICATIE).


Slide 10 - Open vraag

Hitlers propaganda was erg effectief. Wat is daar een oorzaak van?
A
Hitler wist het bestaan van de concentratiekampen dankzij de propaganda goed geheim te houden.
B
Hitler voedde de jeugd onder andere in de Hitlerjugend op tot kritische volgelingen, die slechte propaganda direct afkeurden.
C
Hitler beïnvloedde de Duitsers niet alleen op directe wijze, maar ook op manieren die niet als propaganda werden herkend.
D
Hitler vergrootte zowel in binnen- als in buitenland het vertrouwen in zijn politiek door het afschaffen van de censuur.

Slide 11 - Quizvraag

Wat was geen gevolg van het Marshallplan?

Let op! GEEN gevolg...
A
De armoede in West-Europa werd verminderd.
B
Het economisch herstel in Oost-Europa verliep voorspoedig.
C
De populariteit van het communisme in West-Europa werd afgeremd.
D
In het zich herstellende West-Europa werden meer Amerikaanse producten gekocht.

Slide 12 - Quizvraag

Welke foto laat Adenauer zien?
(De eerste bondskanselier van de BRD)
A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

Hoe werd de zwarte lijn op de afbeelding genoemd?

Slide 14 - Open vraag

Hoe werd de politiek genoemd dat de SU ingrijpt als een communistisch land democratisch zou worden?
A
Trumandoctrine
B
Brezjnevdoctrine
C
Perestrojka
D
Ostpolitik

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen term die past bij Europese politieke/economische samenwerking?
A
NAVO
B
EGKS
C
EEG
D
EU

Slide 16 - Quizvraag

Acht namen of begrippen:
1. Comecon.
2. Deutsche Mark.
3. EGKS.
4. NAVO.
5. Stasi.
6. Volkspolizei.
7. Warschaupact.
8. Wirtschaftswunder. Welke begrippen horen bij het Oostblok?
A
2 – 4 – 5 – 8.
B
1 – 2 – 6 – 8.
C
1 – 5 – 6 – 7.
D
3 – 4 – 5 – 7.

Slide 17 - Quizvraag

Heimatvertriebenen zijn
A
oorlogsmisdadigers die niet meer gewenst zijn in Duitsland
B
Gevangengenomen Duitse soldaten uit bezette gebieden
C
Duitse nazi's die berecht werden voor hun oorlogsmisdaden
D
verdreven Duitsers uit Oost-Europa

Slide 18 - Quizvraag

Welke bewering over de Ostpolitik is onjuist?
A
Ondanks tegenwerking van de Sovjet-Unie slaagden Willy Brandt en Erich Honecker erin om de relatie tussen West- en Oost-Duitsland enigszins te verbeteren.
B
In de Ostverträge werd vastgelegd dat de Duitse oostgrens op termijn opnieuw moest worden vastgesteld.
C
De meeste politici in de BRD waren positief over de Ostpolitik, maar vonden de relatie tussen West-Duitsland en andere West-Europese landen toch belangrijker.
D
De Ostpolitik leverde Willy Brandt een Nobelprijs voor de Vrede op.

Slide 19 - Quizvraag

Het wonderbaarlijk snelle herstel van de West-Duitse economie na WO II noemen we:
A
Het wonder van Bern
B
Das grosse BRD-Wunder
C
Het wonder van Adenauer
D
Het Wirtschafswunder

Slide 20 - Quizvraag

De Berlijns muur werd gebouwd omdat:
A
de DDR geen mensen meer uit West-Berlijn wilde ontvangen.
B
er teveel mensen vanuit Oost- naar West-Berlijn vluchtten.
C
de Amerikanen dat aan de SU hadden gevraagd
D
de SU elke ontmoeting tussen Oost en West wilde verbieden.

Slide 21 - Quizvraag

Geef een omschrijving van het begrip: TOTALITAIR.

Slide 22 - Open vraag

Wat was een oorzaak van de ontwikkeling die te zien is in de twee bronnen rond 1923?
A
de afschaffing van de parlementaire democratie in Duitsland
B
de bepalingen van het Verdrag van Versailles
C
de beurskrach op Wallstreet in de Verenigde Staten
D
de oprichting van de Republiek van Weimar

Slide 23 - Quizvraag

Wat was het gevolg van het Dawesplan?
A
massale werkloosheid
B
opkomst van Hitler en NSDAP
C
verbeterde economische situatie
D
hyperinflatie

Slide 24 - Quizvraag

Wat is één van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Overproductie in de V.S.
C
Amerikanen verkopen hun aandelen niet meer
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 25 - Quizvraag

Vijf zinnen die te maken hebben met de Jodenvervolging:
1 Het anti-Joods beleid bestaat vooral uit pesterijen en intimidatie.
2 Hitler schrijft in Mein Kampf over ‘het Joodse vraagstuk’.
3 In Auschwitz worden naar schatting 1,1 miljoen Joden vermoord.
4 Na de inval in Polen worden de Joden in getto’s opgesloten.
5 Tijdens de Wannsee-conferentie wordt de organisatie van de Endlösung geregeld.

Wat is de chronologische volgorde?

A
4 – 2 – 5 – 1 – 3.
B
2 – 1 – 4 – 5 – 3.
C
1 – 2 – 5 – 3 – 4.
D
2 – 4 – 1 – 3 – 5.

Slide 26 - Quizvraag

1. In de gevangenis waar Hitler een straf uitzit i.v.m. mislukte staatsgreep schrijft hij 'Mein Kampf'.
2. De Neurenbergerwetten worden aangenomen.
3. Met de machtingingswet verschuift de macht van de Rijksdag naar de rijkskanselier (Hitler)
4. Hitler word lid van de zojuist opgerichte NSDAP.
5. Na de Rijksdagbrand word de communistische partij (KPD) verboden.

Wat is de juiste chronologische volgorde?
A
5-3-2-1-4.
B
1-4-5-2-3.
C
4-1-5-3-2.
D
2-1-4-5-3.

Slide 27 - Quizvraag


Vijf gebeurtenissen:
1. Dankzij het Dawesplan herstelt de Duitse economie zich.
2. De Duitse legerleiding geeft aan dat de oorlog niet kan worden gewonnen.
3. Duitsland begint met het betalen van de herstelbetalingen.
4. Franse troepen bezetten het Ruhrgebied.
5. In Compiègne wordt de capitulatie van de I W.O. getekend.

Wat is de juiste chronologische volgorde?

A
2-5-3-4-1
B
3-5-1-2-4
C
4-1-3-2-5
D
5-3-2-4-1

Slide 28 - Quizvraag

1 President Kennedy hield in Berlijn zijn ‘Ich bin ein Berliner’-toespraak.
2 Op de Conferentie van Potsdam werd Berlijn in bezettingszones verdeeld.
3 Tijdens de Marathon van Berlijn konden de hardlopers voor het eerst onder de Brandenburger Tor van West- naar Oost-Berlijn lopen.
4 De Amerikaanse regering stelde een luchtbrug in als reactie op de Blokkade van Berlijn.
5 Russische soldaten plaatsten de vlag van de Sovjet-Unie op het kapotgeschoten gebouw van de Rijksdag in Berlijn.
6 Oost-Duitse arbeiders begonnen met de bouw van de Muur in Berlijn.
Zet deze gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde.
A
2, 1, 6, 5, 4, 3
B
6, 2, 5, 1, 3, 4
C
5, 2, 6, 4, 1, 3
D
5, 2, 4, 6, 1, 3

Slide 29 - Quizvraag