B1, par 3: woordformules

Basis 1
Paragraaf 3
woordformules
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Basis 1
Paragraaf 3
woordformules

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het einde van de les weet je wat een woordformule is en uit welke onderdelen deze bestaat. 
Aan het einde van de les kun je een woordformule zo kort mogelijk noteren en kun je de formule gebruiken bij berekeningen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik.
Wat hebben we al gedaan?
rekenvolgorde
vast bedrag
vaste volgorde
stijgende lijn en een dalende lijn

Slide 4 - Tekstslide


2 + 2 x 2 =
A
4
B
8
C
6
D
2

Slide 5 - Quizvraag


3 + (8 - 2) x 2 =
A
18
B
15
C
12
D
7

Slide 6 - Quizvraag

Formule

Kosten in € = 2,50 + 0,25 x aantal foto's
begingetal (vast bedrag)
stijggetal ( wat komt er iedere keer bij)
variabele (getal wat steeds kan veranderen)

Slide 7 - Tekstslide

Kosten in € = 2,50 + 0,25 x aantal foto's.
Het begingetal (vast bedrag)is:
A
2,50
B
0,25
C
Kosten in €
D
aantal foto's

Slide 8 - Quizvraag

Kosten in € = 2,50 + 0,25 x aantal foto's.
Het stijggetal is:
A
2,50
B
0,25
C
Kosten in €
D
aantal foto's

Slide 9 - Quizvraag

Kosten in € = 2,50 + 0,25 x aantal foto's.
De variabele:
A
2,50
B
0,25
C
Kosten in €
D
aantal foto's

Slide 10 - Quizvraag

Weet je nog?
huurprijs in € = 18 + 4 x tijd in dagen
Dit kunnen we korter opschrijven:

huurprijs in € = 18 + 4t
t = tijd in dagen

Slide 11 - Tekstslide

Huurprijs in € = 18 + 4t.
Het begingetal is:
A
18
B
4
C
Huurprijs in €
D
t

Slide 12 - Quizvraag

Huurprijs in € = 18 + 4t.
Het stijggetal is:
A
18
B
4
C
Huurprijs in €
D
t

Slide 13 - Quizvraag

Huurprijs in € = 18 + 4t.
De variabele:
A
18
B
4
C
Huurprijs in €
D
t

Slide 14 - Quizvraag

Woordformules 
Lisa heeft een baantje in een supermarkt. Zij kan haar verdiensten berekenen met de volgende formule
verdiensten in € = 4 + 6 x aantal uren
Dit kunnen we iets korter opschrijven:
verdiensten in € = 4 + 6a
Verdiensten Lisa na 3 uren werken:
                  4 + 6 x 3 = €22


Slide 15 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lisa:
Verdiensten in € = 4 + 6 x aantal uren
Verdiensten in € = 4 + 6a

--> begingetal (vast bedrag)
6 --> stijggetal (wat er ieder uur bijkomt)


Slide 16 - Tekstslide




Slide 17 - Tekstslide




kosten in € = 4 + 0,60 x aantal kaarten
kosten in € = 4 + 0,60 a

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het begingetal?
A
Er is geen begingetal
B
0,05
C
50

Slide 19 - Quizvraag

Nick koopt een andere auto met een grotere tank. In de tank kan 70 liter. De auto rijdt wel twee keer zo duur per kilometer. Wat wordt de nieuwe formule?
A
inhoud in l = 50 - 0,70 x aantal km
B
inhoud in l = 70 - 0,025 x aantal km
C
inhoud in l = 50 - 0,10 x aantal km
D
inhoud in l = 70 - 0,10 x aantal km

Slide 20 - Quizvraag