T2 bs2: Het oog

Het oog 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het oog 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

87C
Lens
Pupil
Iris
Hoornvlies
Harde oogvlies
Vaatvlies
Glasachtig lichaam
Oogzenuw
Oogspier
Blinde vlek
Gele vlek
Straallichaam
Netvlies

Slide 3 - Sleepvraag


+ bril of - bril
A
+
B
-

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Is deze persoon
bijziend of verziend?
A
verziend
B
bijziend

Slide 6 - Quizvraag

verziend

Slide 7 - Tekstslide

Wat is juist?
lens 1 (boven)
lens 2 (onder)
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist

Slide 8 - Quizvraag

En deze lens noemen we een ....... lens.
A
holle
B
bolle

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

bolle lens dan.......
A
veraf scherp
B
dichtbij scherp

Slide 11 - Quizvraag

Aan welk deel van het oog zitten de oogspieren vast?
A
Glasachtig lichaam
B
Netvlies
C
Vaatvlies
D
Harde oogvlies

Slide 12 - Quizvraag

De oogspieren draaien het oog in de juiste richting.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Je ooglid met __________ beschermen het oog tegen vuil.
A
wenkbrauw
B
wimpers
C
traanklier
D
traanbuis

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

kringspier
aangespannen
geen trekkracht meer aan de lensbandjes -> lens wordt bol

kringspier ontspannen

Slide 16 - Tekstslide

Lichtbreking
Bij overgang van ene naar ander medium (gas, vloeibaar, vast)

F = brandpunt (hier komen lichtstralen bij elkaar)
f = brandpuntsafstand

Positieve lens: bol -> buigen lichtstralen naar elkaar toe = convergeren (f = positief)
Negatieve lens: hol -> spreiden lichtstralen = divergeren (f = negatief)

Slide 17 - Tekstslide

v = voorwerpafstand
b = beeldafstand

Slide 18 - Tekstslide

Netvlies
Op het netvlies liggen 2 soorten zintuigcellen.

1. De staafjes
2. De kegeltjes 

Slide 19 - Tekstslide

Staafjes
Lees onderstaande zin goed:

De drempelwaarde is laag bij staafjes, er is weinig prikkel nodig om een impuls af te geven. 





Slide 20 - Tekstslide

Kegeltjes
Kegeltjes zijn voor het waarnemen van kleuren. 

(Ezelsbruggetje: K van Kegeltjes is de K van ... kleur!)

Kegeltjes werken alleen bij veel licht. In de gele vlek liggen de meeste kegeltjes!
BiNaS: 87 C; 3

Slide 21 - Tekstslide

Werking kegeltjes en staafjes
Fotopigment
- Staafje (licht) bevat rodopsine 
- Kegeltje (kleur) bevat fotopsine --> 3 soorten, specifiek voor rood, blauw,   groen

Fotopigment valt uit elkaar en zorgt dat natriumpoorten sluiten --> geen neurotransmitters meer

Slide 22 - Tekstslide

niet geprikkelde staafjes en kegeltjes geven een constante  stroom neurotransmitter af -> constante impuls frequentie
pigment in de staafjes en kegeltjes valt door belichting uit elkaar en zorgt ervoor dat er even geen neurotransmitter wordt afgeven.
staafjes
- rodopsine




kegeltjes
- fotopsine
Bij een hoge lichtintensiteit valt al het rodopsine uiteen en duurt het enige tijd voordat er weer voldoende rodopsine is teruggevormd. Mensen die problemen hebben met het terugvormen van hun rodopsine, zijn nachtblind.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

verdeling
staafjes en kegeltjes
over het netvlies

Slide 25 - Tekstslide

chiasma
Stereoscopie

oogzenuwen "kruisen" en een deel van de zenuwen gaat naar de andere hersenhelft 

afstand en diepte zien
BiNaS: 87 C; 4

Slide 26 - Tekstslide

receptief veld
een groep zintuigcellen in het netvlies die geschakeld zijn op 1 ganglioncel

Slide 27 - Tekstslide

vragen
VRAGEN 

Slide 28 - Tekstslide

Welke bewering is juist:

1) zowel kegeltjes als staafjes bevatten lichtgevoelig pigment,
2) de prikkeldrempel van een staafje is afhankelijk van het aantal schakelcellen waarmee het is verbonden,
3) in de schemering wordt de prikkeldrempel van kegeltjes eerder overschreden dan die van staafjes.

Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
1
B
2
C
3

Slide 29 - Quizvraag

Een persoon kijkt 's nachts naar de sterren. Op een gegeven ogenblik ziet hij een lichtzwakke ster. Als hij probeert hiervan een duidelijk beeld te krijgen, ziet hij opeens de ster niet meer.
De ster wordt voor hem onzichtbaar doordat in beide ogen het beeld van de ster:
A
op de gele vlek valt waar alleen kegeltjes voorkomen
B
op de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
C
naast de gele vlek valt op een plaats waar alleen kegeltjes voorkomen
D
naast de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen

Slide 30 - Quizvraag

In tegenstelling van wat vaak wordt gedacht komt een stier niet af op een rode lap, maar juist op de beweging van de lap. Stieren (en koeien) zijn namelijk kleurenblind. Hoe kun je dat aan het oog zien?
A
Het oog heeft een gele vlek.
B
Het oog heeft alleen maar staafjes.
C
Het oog heeft geen blinde vlek.
D
Het oog heeft alleen groene en rode kegeltjes

Slide 31 - Quizvraag

Hoe heet de vlek waar de oogzenuw het oog verlaat?
A
Gele vlek
B
Zwarte vlek
C
Blinde vlek
D
Onzichtbare vlek

Slide 32 - Quizvraag

Ad leest zijn boek zonder bril en als hij aan het autorijden is moet hij een bril op.
Welke oogafwijking heeft Ad en welke bril heeft hij op bij het autorijden?
A
Bijziend en + bril
B
Bijziend en - bril
C
Verziend en + bril
D
Verziend en - bril

Slide 33 - Quizvraag

Oudere mensen kunnen vaak alleen wanneer ze de krant met gestrekte armen voor zich houden, deze zonder bril lezen.

Welke van de genoemde veranderingen kan daarvan de oorzaak zijn?
A
het troebel worden van het hoornvlies
B
het troebel worden van de lens
C
het verminderen van de elasticiteit van de lens
D
het groter worden van de afstand tussen netvlies en lens

Slide 34 - Quizvraag

Waarlangs gaat het licht voordat je iets ziet?
A
Hoornvlies, pupil, glasachtiglichaam, netvlies
B
Hoornvlies, lens, glasachtiglichaam, vaatvlies
C
Hoornvlies, pupil, lens, glasachtiglichaam, netvlies
D
Lens, pupil, glasachtiglichaam, gele vlek

Slide 35 - Quizvraag

In het netvlies van een oog van een inktvis liggen de zintuigcellaag en de zenuwcellaag, vergeleken met de ligging in het netvlies van een menselijk ook, in omgekeerde volgorde. Wat zal als gevolg hiervan bij een inktvisoog ontbreken?
A
de blinde vlek
B
de gele vlek
C
het vaatvlies
D
de pigmentlaag

Slide 36 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen over de oogvliezen is juist?
A
het harde oogvlies gaat aan de voorkant van het oog over in het regenboogvlies
B
het hoornvlies is de doorzichtige voorzijde van het harde oogvlies
C
de iris is het gekleurde deel van het netvlies
D
de pupil is een opening in het hoornvlies

Slide 37 - Quizvraag

Wanner je pupil groot is zijn de kringspieren van de iris:
A
ontspannen
B
aangespannen

Slide 38 - Quizvraag

hand voor linkeroog en dan richting scherm terwijl je naar + kijkt

Slide 39 - Tekstslide

Aan de slag
20 t/m 28 is gemaakt 
timer
5:00

Slide 40 - Tekstslide