Ontleden

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
1 / 28
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Het gezegde zijn alle werkwoorden uit de zin. Hoort de persoonsvorm hier ook bij?
A
nee
B
ja

Slide 2 - Quizvraag

Het onderwerp in de zin kan ik vinden door de vraag te stellen
"Wie of wat doet het?"
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Let op:
In de les hebben wij het niet over het werwoordelijk gezegde gehad. Wij hebben afgesproken dat we alle werkwoorden het gezegde noemen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Meester Chris vraagt aan de kinderen wat een persoonsvorm is.
Wat is in deze zin de PV
A
Meester Chris
B
vraagt
C
de kinderen
D
persoonsvorm

Slide 8 - Quizvraag

Vandaag draag ik een spijkerbroek.

Wat is de persoonsvorm?
A
vandaag
B
draag
C
ik
D
een spijkerbroek

Slide 9 - Quizvraag

Ik zit aan tafel.

Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
tafel
C
aan
D
zit

Slide 10 - Quizvraag

Wij kopen een nieuwe auto.

Wat is de persoonsvorm?
A
kopen
B
wij
C
nieuwe
D
auto

Slide 11 - Quizvraag

De hond van meester Thijs poept op het gras.
Wat is de persoonsvorm?


A
op
B
de hond van meester Thijs
C
poept
D
gras

Slide 12 - Quizvraag

Het is bijna kerstvakantie.

Wat is de persoonsvorm?
A
kerstvakantie
B
is
C
bijna
D
het

Slide 13 - Quizvraag

De boeken hebben ons twaalf euro gekost.
Wat is het gezegde?
A
de boottocht
B
heeft
C
gekost
D
twaalf

Slide 14 - Quizvraag

Juf Fleur is naar school gefietst.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
juf Fleur
B
is gefietst
C
naar school
D
is

Slide 15 - Quizvraag

Juf Martine steekt de kaarsjes op de taart aan.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
steekt
B
Juf Martine steekt
C
steekt aan
D
steekt kaarsjes

Slide 16 - Quizvraag

Meester Thijs heeft een vis gevangen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gevangen
B
een vis gevangen
C
Meester Thijs heeft
D
een vis

Slide 17 - Quizvraag

Hij snijdt de groente met een mes.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
snijdt
B
snijdt groente
C
hij snijdt
D
hij snijdt groente

Slide 18 - Quizvraag

Dat gebeurt bij ons niet elke dag.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
gebeurt dag
B
gebeurt
C
gebeurt niet elke dag
D
gebeurt elke dag

Slide 19 - Quizvraag

Groep 6 leert het onderwerp vinden.

Wat is het onderwerp?
A
groep 6
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 20 - Quizvraag

Juf Claudie en juf Sanne
gingen naar huis.
Wat is het onderwerp?
A
Juf Claudie
B
Juf Claudie en juf Sanne
C
naar huis
D
gingen

Slide 21 - Quizvraag

Meester Twan werd door één van zijn duiven gepikt.
Wat is het onderwerp?
A
duiven
B
werd gepikt
C
Meester Twan
D
werd

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Juf Lisanne heeft 4 zoons gekregen.
A
heeft
B
4 zoons
C
heeft gekregen
D
Juf Lisanne

Slide 23 - Quizvraag

Mijn buurman gleed uit over de vloer.

Wat is het onderwerp?
A
gleed
B
mijn buurman
C
buurman
D
vloer

Slide 24 - Quizvraag

De kerstboom met de mooie takken staat in de kamer.
A
de kerstboom
B
de mooie takken
C
kerstboom
D
de kerstboom met de mooie takken

Slide 25 - Quizvraag

persoonsvorm

Slide 26 - Woordweb

werkwoordelijk
gezegde

Slide 27 - Woordweb

onderwerp

Slide 28 - Woordweb