In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga
Slide 1 - Tekstslide
Herhaling
Slide 2 - Tekstslide
Leven na de Romeinen
De landbouwstedelijke samenleving verdwijnt.
Er ontstaat weer een agrarische samenleving.
Het hofstelsel wordt ingevoerd, zodat de koning niet op alles hoeft te letten.
De domeinen worden autarkisch.
Slide 3 - Tekstslide
Christendom na 500 n.C.
Kerkvaders leggen de belangrijkste ideeën vast.
In het klooster is de abt de baas.
Iedereen die bij de kerk hoorde waren geestelijke
De katholieke kerk vond dat iedereen Christen moest zijn en wilde alle ongelovige bekeren(kerstening)
Slide 4 - Tekstslide
Het nieuwe geloof
Mohammed stichtte de Islam
In zijn leven moest Mohammed vluchten van Mekka naar medina. Dit noemen we de Hedsjra
De Kaäba is een heilige plek voor moslims
Slide 5 - Tekstslide
Quiz
Slide 6 - Tekstslide
Wat waren horigen? Horigen...
A
waren vazallen van de koning.
B
waren leenmannen van een edelman.
C
waren slaven die het land bewerkten.
D
leverden vrijheid in, in ruil voor bescherming.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een 'missionaris'?
A
Iemand die de verantwoordelijkheid heeft over een kerk.
B
Iemand die over het christelijke geloof vertelde om mensen te bekeren.
C
Iemand die belangrijke ideeën en regels over het christendom vast legde.
D
Een ander woord voor messias.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een 'domein'?
A
Een andere term voor het kasteel van de leenheer.
B
Land waar de boeren wonen, vlakbij het grote huis van de heer.
C
Al het gebied van Karel de Grote nadat hij keizer gemaakt was.
D
Een drop met land eromheen dat wordt bewerkt volgens het hofstelsel.
Slide 9 - Quizvraag
Wie waren de 'geestelijken'?
A
Iedereen die zich bekeerd had tot het christendom
B
Alle mensen die in dienst waren van de kerk
C
Alle mensen die zich voor hun dood bekeerd hadden tot het christendom
D
Alleen de paus en bisschoppen
Slide 10 - Quizvraag
Op welke manier werd het Frankische rijk bestuurt?
A
Het leenstelsel
B
Het drieslagstelsel
C
Het hofstelsel
D
Door vazallen van de koning
Slide 11 - Quizvraag
Europa werd na de val van het Romeinse Rijk weer een agrarische samenleving. Wat is een agrarische samenleving?
A
Een samenleving waarin de meeste mensen in steden wonen
B
Een samenleving waarin bijna iedereen christelijk is
C
Een samenleving waarin bijna iedereen leeft van de landbouw
D
Een samenleving zonder koning
Slide 12 - Quizvraag
Met welke gebeurtenis begint de islamitische jaartelling?
A
De vlucht van Mohammed uit Mekka
B
De geboorte van de profeet Mohammed
C
De dood van Mohammed
D
De droom waarin een engel Mohammed vertelde dat er maar één god is
Slide 13 - Quizvraag
Welk antwoord past niet bij de islam?
A
Mohammed
B
Bijbel
C
Profeet
D
Koran
Slide 14 - Quizvraag
Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied zelf wetten bedenken en uitvoeren.
B
Trouw beloven aan de burgers en oorlog voeren om het gebied uit te breiden.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer en hem helpen bij het
bestuur en in de oorlog.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan achterleenmannen.
Slide 15 - Quizvraag
Waar of niet waar? 'In het leenstelsel is de koning altijd een leenheer'
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Wat betekent het woord 'autarkisch'?
A
Mensen zonder vaste woonplaats
B
Het beschermen van horigen in ruil voor herendiensten
C
Veel reizen om handel te drijven met andere steden
D
Leven van de eigen opbrengst en weinig contact met de buitenwereld
Slide 17 - Quizvraag
Hoeveel vertrouwen heb je in de toets? Kies een cijfer tussen de 1 en 5 (1 is heel weinig vertrouwen en 5 is heel veel vertrouwen)