2.2 - Sparen of beleggen?


Hoofdstuk 2 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Hoofdstuk 2 

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je weten/ kunnen?
Je kunt de drie spaarmotieven noemen en herkennen
Je kunt enkelvoudige rente berekenen.
Je kunt samengestelde rente berekenen.
Je weet wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld.
Je kunt de kenmerken van beleggen noemen.


Slide 2 - Tekstslide

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
A
Spaarredenen
B
Spaarmotivatie
C
Spaarmotieven
D
Reserveer redenen

Slide 3 - Quizvraag

Welke spaarmotieven waren er ook al weer?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor rente
D
Alle antwoorden zijn correct

Slide 4 - Quizvraag

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg

Slide 5 - Quizvraag

Spaarmotieven
  • Sparen voor de rente
- Hoe langer je spaart (termijn) hoe hoger de rente!
- Hoe Hoger het bedrag, hoe hoger het rentepercentage
  • Sparen voor een bepaald doel (bv. Een nieuwe auto)
  • Sparen uit voorzorg (bv. Als de wasmachine kapot gaat)

Slide 6 - Tekstslide

Verschillende spaarrekeningen
Je kunt bij de bank kiezen tussen twee verschillende soorten spaarrekeningen:
  • een spaarrekening waar je altijd geld vanaf kunt halen
      Zo'n rekening heeft een variabele rente
  • een spaardeposito waar je je geld vast zet voor een bepaalde periode en tussentijds niet mag opnemen en heeft een vaste rente. 

Slide 7 - Tekstslide

Voordelen/ nadelen normale spaarrekening

  • Geld is op elk moment op te vragen.
  • Rente kan veranderen (variabel)


Slide 8 - Tekstslide

Voordelen/ nadelen spaardeposito

  • Je kan een tijd niet bij je spaargeld, het staat vast.
  • Je krijgt een hogere rente, omdat de bank meer tijd heeft om geld te verdienen met jouw geld.
  • Je hebt een vaste rente, je weet precies hoeveel je krijgt. 

Slide 9 - Tekstslide

Op een spaardeposito krijg je een variabele rente.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 10 - Quizvraag

wat is een spaarrekening waarop je een groter bedrag voor een bepaalde tijd vast zet?
A
beleggen
B
reserveren
C
spaardeposito
D
hypothecaire lening

Slide 11 - Quizvraag

Verschillende rentes
Enkelvoudige rente 
  • De rente wordt elk jaar op je betaalrekening gestort
  • Je krijgt dus elk jaar hetzelfde bedrag aan rente
  • In het geval van een spaardeposito.


Slide 12 - Tekstslide

Hoe bereken je enkelvoudige rente?
Formule
  1. Spaarbedrag : 100 x rentepercentage = rente per jaar.
  2. Rente per jaar x aantal jaren = totale rente.

Slide 13 - Tekstslide

Oefensom enkelvoudige rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Bereken:

  1. Rente na 1 jaar               
  2. Rente na 2 jaar              
  3. Rente na 1 maand        
  4. Rente na 5 maanden  

Slide 14 - Tekstslide

Oefensom enkelvoudige rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Rente na 1 jaar               →  € 200 : 100 x 3 = € 6 

Rente na 2 jaar              →  (€ 200 : 100 x 3) x 2 = € 12

Rente na 1 maand        →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 = € 0,50 

Rente na 5 maanden  →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 x 5 = € 2,50

Slide 15 - Tekstslide

Verschillende rentes
Samengestelde rente 
  • De rente wordt elk jaar toegevoegd aan je spaarsaldo
  • Het tweede jaar krijg je dus ook rente over het bedrag aan rente dat je een jaar eerder hebt gekregen 
  • rente op rente dus! 


Slide 16 - Tekstslide

Hoe bereken je samengestelde rente?
Formule 
  1. Spaarbedrag  x (rentepercentage : 100) = rente jaar 1
  2. Spaarbedrag jaar 1 + rente = begin spaarbedrag jaar 2.
  3. Spaarbedrag jaar 2  x (rentepercentage : 100) = rente jaar 2
  4. Spaarbedrag jaar 2 + rente = begin spaarbedrag jaar 3 (enz.)


Slide 17 - Tekstslide

Oefensom samengestelde rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Bereken:

  1. Rente na 1 jaar               
  2. Rente na 2 jaar              
  3. Rente na 3 jaar              
  4. Saldo na 10 jaar           

Slide 18 - Tekstslide

Oefensom samengestelde rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Rente na 1 jaar               →  € 200 : 100 x 3 = € 6

Rente na 2 jaar              →  (€ 206 : 100 x 3)  = € 6,18

Rente na 3 jaar              →  (€ 212,18 : 100 x 3)  = € 6,37


Slide 19 - Tekstslide

Oefensom samengestelde rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.

Rente na 1 jaar               →  € 200 x 0,03 = € 6

Rente na 2 jaar              →  (€ 206 x 0,03)  = € 6,18

Rente na 3 jaar              →  (€ 212,18 x 0,03)  = € 6,37


Slide 20 - Tekstslide

Beleggen
Beleggers kunnen hun geld onder meer beleggen in:
- aandelen (koerswinst & dividend)
- obligaties (rente)

Beleggers in aandelen en obligaties nemen een (koers)risico.

Slide 21 - Tekstslide

Verwerking
Wat: Maken opdrachten paragraaf 2.2
Hoe: Individueel, zelfstandig
Tijd: rest van de les
Resultaat: Je hebt de opdrachten van 2.2 gemaakt
Klaar: nakijken 2.1 en 2.2


Slide 22 - Tekstslide