PV-WWG-OND

Grammatica 

Vandaag herhalen we:

De  persoonsvorm (PV)
Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
Het onderwerp (OND)

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 

Vandaag herhalen we:

De  persoonsvorm (PV)
Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
Het onderwerp (OND)

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
  • Uitleg
  • Opdrachten maken
  • Zelf aan de slag
  • Nakijken

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm - PV
De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
TT = tegenwoordige tijd (nu, in de toekomst)
VT = verleden tijd (gister, vorig jaar)

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

De opa leest de krant.

Wat is de persoonsvorm?
A
de opa
B
leest
C
de krant

Slide 5 - Quizvraag

Het kind speelt buiten.

Wat is de persoonsvorm?
A
het kind
B
buiten
C
speelt

Slide 6 - Quizvraag

De persoonsvorm vind je door
A
Door alle werkwoorden in een zin te zoeken
B
Door de zin in een andere tijd te zetten (tijdproef)

Slide 7 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde - WWG
Alle werkwoorden in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het WWG in de volgende zin:

We gaan de zinnen nu controleren
A
we
B
gaan controleren
C
de zinnen
D
gaan

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het WWG in de volgende zin:

Gisteren heeft mijn moeder mij geholpen met mijn huiswerk.
A
heeft geholpen
B
heeft
C
geholpen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het WWG in de volgende zin:

Niels zit elke avond op zijn telefoon.
A
Niels
B
zit
C
op zijn telefoon

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 12 - Quizvraag

Onderwerp - OND
Stap 1: Zoek de persoonsvorm
Stap 2: Staan er nog meer werkwoorden in de zin?
Stap 3: Wie/wat + wwg = het onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het OND in de volgende zin:

Vandaag beginnen we met wiskunde.

A
vandaag
B
beginnen
C
we

Slide 14 - Quizvraag

Hoe vind je het ONDERWERP in een zin?
A
maak de zin vragend
B
wie of wat + PV
C
wie of wat + wwg

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van deze zin:

Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:

Niels zit elke avond op zijn telefoon.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:

Ik heb van Julia gehoord dat je jarig bent.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:

Pablo heeft gisteren een meisje gered.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:

Dit weekend willen Isa en haar zus lekker dansen.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Eerst moet u de kip aanbraden.

Slide 21 - Open vraag

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!

Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen

Zij denkt erover haar kleren te wassen.
werkwoordelijk gezegde: denkt te wassen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 22 - Tekstslide