3AH - à/de + lidwoord - D - c.2 ed6

Bienvenue
Assieds-toi
(ga zitten)

Prends tes affaires
(pak je spullen)

Ton iPad est éteint
(je iPad is uit)


1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bienvenue
Assieds-toi
(ga zitten)

Prends tes affaires
(pak je spullen)

Ton iPad est éteint
(je iPad is uit)


Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui
  • Grammaire D
  • uitleg + vragen
  • corriger exercise 15
  • uitleg + vragen
  • exercises 
Vendredi le 24 novembre
Lesdoel: ik kan de voorzetsels 
à en de met een lidwoord toepassen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag: Voorzetsels!

GRAMMAIRE D
Blz. 68 en 69

À + lidwoord                 en                  DE + lidwoord

Slide 3 - Tekstslide

Als je naar een plek toe gaat, gebruik je "à".

Je vais à la boulangerie 
Je vais à l'école

Slide 4 - Tekstslide

Na dat woordje à  kan een bepaald lidwoord komen:

Je vais à la maison de Didier
Ik ga naar het huis van Didier

Slide 5 - Tekstslide

            à + bepaald lidwoord
à = in, naar
le/la/l'/les = de/het
à + le = au                              Je vais au restaurant.               (M. EV)
à + la                                         Je suis à la boulangerie.         (V. EV)
à + l'                                          Tu vas à l'hôtel.                           (EV met KL)
à + les  = aux                          On va aux magasins             (MEERVOUD)



Aantekening 1

Slide 6 - Tekstslide

6 controlevragen

Slide 7 - Tekstslide

1. Choisis le bon mot.
Je vais (naar de) école.
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 8 - Quizvraag

2. Choisis le bon mot.
Elle va (naar de) pâtisserie (v).
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 9 - Quizvraag

3. Choisis le bon mot.
On va (naar de) cinéma (m)?
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 10 - Quizvraag

4. Choisis le bon mot.
Je suis (in de) Galéries Lafayette.
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 11 - Quizvraag

5. Vul het woord in dat ontbreekt:
1. Je vais ____ boulangerie (vrl)

Slide 12 - Open vraag

6. Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Je vais ____ hôtel

Slide 13 - Open vraag

Zelf nakijken 
opdracht 15abcd 
(page 68)

Slide 14 - Tekstslide

Als je in het Frans 'van de'  of 'van het' wilt zeggen gebruik je
DE 

Slide 15 - Tekstslide

Na dat woordje DE kan een bepaald lidwoord komen
"La porte de la voiture"
(de deur van de auto)

Slide 16 - Tekstslide

        de + bepaald lidwoord
de = van, uit
le/la/l'/les = de/het

de + le = du                            C'est le fils du directeur.               (M. EV)
de + la                                      Je suis le prof de la classe.         (V. EV)
de + l'                                        C'est l'entrée de l'hôtel.         (EV met KL)
de + les = des                      Il est le père des enfants.   (MEERVOUD)

Aantekening 2

Slide 17 - Tekstslide

5 controlevragen

Slide 18 - Tekstslide

1. Choisis le bon mot.
Tu es élève (van de) prof, monsieur Duval?

A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 19 - Quizvraag

2. Choisis le bon mot.
Voilà le chien (van de) voisins.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 20 - Quizvraag

3. Choisis le bon mot.
Où est le sac (van de) élève.

A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 21 - Quizvraag

4. Choisis le bon mot.
C'est l'idée (van de) élèves.

A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 22 - Quizvraag

5. Choisis le bon mot.
J'ai trouvé le t-shirt (van het) fille.

A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag
opdr. 16, 17, 18 -  blz. 69, 70, 71

Klaar?
Spreekopdracht invullen (zie de zinnen van C blz. 88)

Slide 24 - Tekstslide

Aujourd'hui
  • Wat weet je nog van D (grammatica)?
  • Huiswerk nakijken
  • E - Regarder
  • F - Lire

mardi le 28 novembre
La classe 3HA

Slide 25 - Tekstslide

Wat weet je nog?
6 controlevragen

Slide 26 - Tekstslide

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. C'est une spécialité ____ chef

Slide 27 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Les enfants ____ voisins sont gentils

Slide 28 - Open vraag

3. C'est le stylo (van de) garçon.

Slide 29 - Open vraag

4. Je vais (naar het) maison.

Slide 30 - Open vraag

5. Je suis (in de) Antilles.

Slide 31 - Open vraag

6. J'ai vu le directeur (van het) entreprise.

Slide 32 - Open vraag

Nakijken huiswerk
opdr. 16, 17, 18 blz. 69, 70, 71 - blz. 69-71

Nakijkboek: blz. 18

Slide 33 - Tekstslide

E - Regarder - page 74
We kijken naar een filmpje.
Probeer ondertussen de vragen te beantwoorden.

Slide 34 - Tekstslide

F - Lire - page 76
Lees de teksten op blz. 77

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk
Leren Voca A, B en E blz. 86-87
Phrases clés C blz. 88
Maken: opdr 22 en 23 blz. 76, 78, 

Slide 36 - Tekstslide

Tot zover de uitleg en de oefeningen je werkt nu verder in je boek

Page: 6

Fais exercices: 
15abc + 16abcd

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide