Overhoor les

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vragen?

Slide 2 - Woordweb

Les devoirs
Pour aujourd’hui:

Pour vendredi: 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal 'l'enfance'
A
het kind
B
de kinderen
C
de kindertijd

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal 'ensemble'
A
samen
B
eenmalig
C
samen zijn

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Je/j' ... en Hollande. (passé composé)
A
j'ai grandi
B
je grandi
C
je grandis
D
j'ai grandis

Slide 9 - Quizvraag

Ma meilleure amie .. toujours pour ce restaurant!
A
grandit
B
choisit
C
rougit
D
finit

Slide 10 - Quizvraag

Pourquoi ..-vous toujours autant vite?
A
grandit
B
grandissent
C
grandissez

Slide 11 - Quizvraag

Nouh et Mohammed (être) les noms connus dans l'islam.
A
suis
B
est
C
sommes
D
sont

Slide 12 - Quizvraag

Léa et ses frères (être)
A
suis
B
est
C
sommes
D
sont

Slide 13 - Quizvraag

Pendant les vacances tu (avoir) eu des sessions de yoga?
A
a
B
as
C
avez
D
aie

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Let op: 2 uitzonderingen
1. De verleden tijd van il y a =
Il y avait
il y a = er is / er zijn
il y avait = er was /er waren

2.  j'étais>> -ét is onregelmatig van être

Slide 16 - Tekstslide

Noteer het volgende werkwoord in de imparfait: tu ................. (faire)

Slide 17 - Open vraag

Zet in de imparfait
ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient

Slide 18 - Quizvraag

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 19 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Nour et Amélie (travailler)
A
il travaillais
B
travaillaient
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 20 - Quizvraag

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

       mannelijk - le          Tu connais le chanteur?

                                              Oui, je le connais.


       vrouwelijk - la         Tu regardes la photo?
                                              Oui, je la regarde.

Slide 21 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son autographe?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 


         meervoud - les     Tu achètes les magazines?
                                              Oui, je les achète.

Slide 22 - Tekstslide

Je connais les hommes.
A
Je le connais.
B
Je la connais.
C
Je l'connais
D
Je les connais.

Slide 23 - Quizvraag

J'ai rencontré mon copin au cinéma.
A
Je le ai rencontré.
B
Je la rencontré.
C
Je l'ai rencontré.
D
Je les ai rencontré.

Slide 24 - Quizvraag

Il a raconté l'histoire.
A
Il la a raconté.
B
Il a la raconté.
C
Il l'a raconté.
D
Il a raconté la.

Slide 25 - Quizvraag

Passé composé
Passé composé = werkwoord être/avoir + voltooid deelwoord
                                         j'ai  (ik heb)                            mangé (gegeten)
                                         je suis (ik ben)                      fini (geëindigd)                   
Het voltooid deelwoord eindigt vaak op é of i/it
Il a travaillé
j'ai souri

Slide 26 - Tekstslide

avoir

J'ai 
Tu as
Il/elle/on a 
Nous avons
Vous avez
Ils/elles ont
Être

Je suis
Tu es
Il/elle/on est
Nous sommes
Vous êtes
Ils/elles sont

Slide 27 - Tekstslide

Let op het hulpwerkwoord!!
Meestal gebruik je "hebben", net als in het Nederlands
Als je in het Nederlands "zijn" gebruikt, doe je dat in het Frans ook
Bijvoorbeeld: 
tomber (vallen) - monter (omhoog gaan) - aller (gaan) - 
rester (blijven) - sortir (weggaan/uitgaan)

Bij deze werkwoordvervoeging gebeurt het volgende:



Slide 28 - Tekstslide

WW met etre = + e/s/es
Le garçon est sorti
La fille est sortie
Les garçons sont sortis
Les filles sont sorties

La fille a mangéX

Slide 29 - Tekstslide

lancer
J' ___ ________

Slide 30 - Open vraag

aller
il ____ _______

Slide 31 - Open vraag