TC A2 2.2 groot-groter-grootst

 groot-groter-grootst
TaalCompleet A2 2.2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

 groot-groter-grootst
TaalCompleet A2 2.2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

even herhalen.....

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De regel
+er
+st

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg


mooi - mooier - het mooist
klein - kleiner - het kleinst
hoog - hoger - het hoogst
jong - jonger -  het jongst

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Let op de spelling

groot - groter - het grootst
lief      - liever   - het liefst
vies    - viezer  - het viest

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
eindigt het woord op -r? dan gebruik je -der

duur - duurder  - het duurst
zuur - zuurder   - het zuurst 
ver    - verder      - het verst

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in:
lelijk - ... - lelijkst

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn tas is ..... dan jouw tas
A
groter
B
grootst

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een auto en een trein zijn snel, maar een vliegtuig is het ............
A
sneller
B
snelst

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik ben goed in Nederlands maar Anna is ...... in wiskunde dan in Engels. (goed)

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in:
jong - jonger - ....

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg: een zin maken
bij een vergelijking gebruik je vaak het woordje dan.

Ik ben ouder dan mijn zusje. 
jij bent langer dan jouw vriend. 
Mijn auto is duurder dan jouw auto. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(oud) De moeder ..... .................. dan de baby.
Denk aan het werkwoord!

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(snel) De blauwe auto ..... ............ ..... de rode auto.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jack is klein.
William is ........... ...... Joe.
Joe is het ...........

Slide 16 - Open vraag

In het Nederlands gebruik je "dan" voor vergelijkingen (om te zeggen dat iets meer of minder is dan iets anders). "Als" wordt gebruikt bij gelijkheid (bijvoorbeeld: "William is even groot als Joe").
Wilt u iets ........... praten?
A
langzamer
B
langzaamst

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke jurk vind jij het .............. ?
A
mooier
B
mooist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg: onregelmatige  woorden
Deze moet je leren en niet meer vergeten 🤓

goed     - beter      - best
graag    - liever      - het liefst
veel        - meer      - het meest
weinig  - minder   - het minst

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb weinig tijd, maar hij heeft nog ............ tijd dan ik.
A
minder
B
minst

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in: Anna wil ............... naar Spanje dan naar Frankrijk op vakantie (graag).

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in: Anna betaalt meer huur dan Olaf, maar Ahmad betaalt het ............

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies