abstract: tegenovergestelde van concreet concept: een plan van aanpak /ontwerp
intern: van binnen/ naar binnen gericht
extern: naar buiten gericht/ actief
reflecteren: nadenken over iets/ over jezelf
Slide 5 - Tekstslide
Waarom verschillende leerstijlen?
-Sneller leren
-Meer motivatie
- Beter samenwerken
Slide 6 - Tekstslide
Wat komt er bij jou uit de test?
A
Doener
B
Dromer
C
Denker
D
Beslisser
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Doener
Ga je liever direct aan de slag en zie je wel waar het schip strandt? Dan ben je een echte doener. Lekker gelijk de handen uit de mouwen steken en uitproberen, dat werkt het beste voor jou. Als doener voel je zelf hoe iets werkt door gewoon te doen en te experimenteren.
Slide 9 - Tekstslide
Doener
Jouw kwaliteiten:
-actief experimenteren
-vertrouwen op je inuïtie (onderbuik gevoel)
-het volbrengen van taken
-uitvoeren van plannen
Slide 10 - Tekstslide
Wat past bij jou
probeer je plannen direct uit
probeer dingen in de praktijk uit (stage, thuis, etc)
maak iets: collage, presentatie, werkstuk
maak een quiz en speel tegen elkaar
Veel samenwerken met anderen
Vraag je docenten de oren van het hoofd
Slide 11 - Tekstslide
Practicum
Stage
Opdrachten met een onbekend/nieuw element
Creatieve opdrachten (collage, poster, lied)
Presentaties
Quiz
Korte instructies
Brainstorming
schrijven
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Dromer
Dromers kijken graag in plaats van doen en proberen zich vervolgens voor te stellen hoe iets werkt. Een dromer bekijkt dingen graag vanuit verschillende kanten. Brainstormen en ergens mee oefenen nadat het is voorgedaan zijn typische leermethoden van een dromer.
Slide 14 - Tekstslide
Dromer
jouw kwaliteiten:
-groot voorstellingsvermogen
-dingen van verschillende kanten bekijken
-nieuwe ideeën bedenken
-nieuwe ervaringen opdoen
Slide 15 - Tekstslide
Overleg tussen docent en leerling
Mindmap maken
brainstormen
gebruikt de zintuigen: kijken, luisteren
rollenspel
andere uitleggen
groepsgesprek
creatieve werkvormen
op onderzoek uitgaan
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Denker
Leer jij het beste door te kijken en analyseren hoe iets werkt? Dan ben je een denker. Een denker leert het beste door een instructie te volgen of een voorbeeld filmpje te kijken. Een denker houdt van feiten en theorie en probeert dit samen te vatten in een duidelijk overzicht.
Slide 18 - Tekstslide
Denker
Jouw kwaliteiten:
-Iets analyseren
-Het vinden van een logische samenhang
-Informatie en feiten vinden
-Onderliggende concept/ model zien (de theorie/stof begrijpen)
Slide 19 - Tekstslide
Werkvormen
-je krijgt graag duidelijke informatie, tekst en uitleg
-Verschillende visies met elkaar vergelijken
-theorieën en concepten -vragen stellen over de theorie
-nadenken over complexe situaties -samenvatting maken -voor en tegenargumenten bedenken
-meetbare opdrachten
Slide 20 - Tekstslide
samenvatten
vragen stellen
onderzoeken
analyseren
structureren
vergelijken
verbanden leggen
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Beslisser
Een beslisser denkt graag na over hoe iets werkt in de praktijk. ‘Wat heb ik hier aan?’ en ‘wat kan ik hiermee?’ zijn typische vragen van beslissers. Een beslisser houdt van checklists, schema’s en stappenplannen en voert graag opdrachten uit.
Slide 23 - Tekstslide
Beslisser
Jouw kwaliteiten:
-vertalen van theorie naar praktijk
-probleemoplossend denken -beslissingen nemen -maken van een plan van aanpak -ideeën vertalen naar iets praktisch
Slide 24 - Tekstslide
Hoe doe ik dat?
kennis toepassen in de praktijk
probleemoplossend werken
keuzes maken en knopen doorhakken
Gebruik checklijsten en afstreeplijsten
De theorie van wiskunde toepassen op verschillende sommen
ik maak een plan voordat ik aan een moeilijk onderwerp begin
Vooraf bedenken wat je wil leren en wat je al weet
denk na over je stappen en streep af wat je al weet
Slide 25 - Tekstslide
planning maken
experimenteren en improviseren
practicum uitvoeren
werkt met schema's, checklists, stappenplannen
nabootsen
Slide 26 - Tekstslide
Concentratie?
Slide 27 - Tekstslide
Wanneer kun jij je het beste concentreren?
Bedenk twee voorbeelden en type deze in het woordveld op de volgende slide.
Slide 28 - Tekstslide
Ik concentreer mij het beste als...
Slide 29 - Woordweb
Wij gaan nu testen hoe goed jouw
concentratie is!
Slide 30 - Tekstslide
Lees achter elkaar in vlot tempo voor wat hier staat. Je mag alleen niet het woord voorlezen maar je moet telkens de kleur zeggen van het woord. Als je 'af' bent is een ander aan de beurt.
Slide 31 - Tekstslide
oranjeroodgroenblauwzwart geel
blauw wit geel bruinroodoranje
bruingroenwitzwartgeel blauw
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Video
Slide 34 - Video
Wat betekent concentratie precies?
Probeer een korte definitie te geven.
Slide 35 - Tekstslide
concentratie is:
de discipline opbrengen om je aandacht te richten op een bepaald onderwerp en je niet laten afleiden door gedachten of andere zaken om je heen.
Slide 36 - Tekstslide
Wij leven in een zapcultuur.
In Amerika kan een schotelantenne 600 kanalen ontvangen.
Er verschijnen 1000 nieuwe boeken per dag.
De totale hoeveelheid informatie verdubbeld iedere twee jaar.
Internet verdubbelt in omvang iedere 8 maanden
Slide 37 - Tekstslide
Tip voor meer focus
1: Een opgeruimde werkplek
Je focussen is makkelijker als er orde is. Daarom is het belangrijk dat je werkplek opgeruimd is
Slide 38 - Tekstslide
Tip 2: Bepaal je doel
Gericht aan het werk gaan is makkelijker als je weet waarvoor je het doet.
Slide 39 - Tekstslide
Tip 3:
Focus kan pas ontstaan als je weet wat je te doen staat. Een lijst maken met alles wat moet gebeuren, ordent je werk en geeft structuur aan je dag
Slide 40 - Tekstslide
Middel bij tip 4:
Pomodoro techniek
Bij de pomodoro techniek is ontspanning ook belangrijk
Tip 4: Ontspan op tijd
Als je hard werkt, is het belangrijk om op tijd pauze te nemen en voor ontspanning te zorgen.
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Video
Tip 5: Voorkom afleiding
Het is belangrijk om te weten wat je soms van je werk afhoudt. Ben je snel afgeleid en geneigd om op je telefoon te kijken of je mail te checken? Probeer dan om deze afleidingen te voorkomen