week 11 - les 3 - het bijwoord + herh bwb

lesprogramma do 18 maart
  • herhalen bijwoordelijke bepaling m.b.v. opdracht 2
  • het bijwoord: theorie even herhalen + opdracht
  • kahoot over bijwoord/bijwoordelijke bepaling 
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

lesprogramma do 18 maart
  • herhalen bijwoordelijke bepaling m.b.v. opdracht 2
  • het bijwoord: theorie even herhalen + opdracht
  • kahoot over bijwoord/bijwoordelijke bepaling 

Slide 1 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

De bwb kan antwoord geven op de volgende vragen:
waar / wanneer / waarvan(daan) / waarheen / waarom / waardoor / waarmee / waarover / hoe / hoe lang?
  • De vraagwoorden zelf zijn in een zin ook een bwb. 

  • Niet alle bwb geven antwoord op een vraag: 
niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, sowieso, misschien, waarschijnlijk, vermoedelijk....


Slide 2 - Tekstslide

woordsoorten: Bijwoord (bw)
Een bijwoord kan van alles aangeven: 
- een zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, zeker     
- een onzekerheid: misschien, vermoedelijk, wellicht 
- een ontkenning: niet, nooit, nimmer               
                  
en....

Slide 3 - Tekstslide

woordsoorten: Bijwoord (bw)
je kunt er dezelfde w + h-vragen bij stellen als bij de bwb: 

-wanneer? een tijdstip: morgen, gisteren, straks, vroeger   
- waar/waarheen? een plaats: daar, hier, daarginds, ergens, overal 
- waarom/waardoor? een reden / oorzaak: daarom, daardoor
- Hoe?  situatie/op welke manier iets gebeurt: ontzettend, vervelend, prettig, leuk, vreselijk, erg, enorm, nogal, zeer....
 

Slide 4 - Tekstslide

 Onthoud
 Vaak is het zo dat als je nog een woord over hebt in een zin waarvan je niet weet wat het is, dat het een bijwoord is. 
Dit kan je nog helpen als je er een keer echt niet uitkomt.            

Slide 5 - Tekstslide

Wat doet het bijwoord?
Het geeft informatie  over het woord waar het 'bij hoort', vandaar de naam bijwoord. Bijwoorden zeggen bijna altijd iets over:

1 - een ander werkwoord: Ik loop hard/snel. (hard/snel geeft meer informatie over het werkwoord lopen)
2 - een ander bijwoord: Ik loop ontzettend snel. (ontzettend zegt iets over het bijwoord snel, dat iets zegt over het werkwoord lopen)
3 - een bijvoeglijk naamwoord: De super knappe jongen. (super zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord knappe, knappe is een bijvoeglijk naamwoord (het zegt iets over  jongen = zn)
4 - een plaats of tijd: daar moet je naartoe gaan (daar zegt iets over de plaats waar je naartoe moet gaan)

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld
  1. bijzonder = bn: De bijzondere kandidaat heeft de wedstrijd gewonnen.
  2. bijzonder = bw: De bijzonder vriendelijke kandidaat heeft de wedstrijd gewonnen.
  3. goed = bn: Hidde is een goede pianist
  4. goed = bw: Hidde kan goed pianospelen

Slide 7 - Tekstslide

Nu jullie!
Opdracht 3 (p.181): je mag twee woorden uitkiezen waar je de zinnen mee gaat maken.
 

Je maakt per woord 2 zinnen (net zoals in het voorbeeld): in de ene zin is het woord een bijvoeglijk nw en in de andere een bijwoord

Slide 8 - Tekstslide

Dinsdagavond raakten vier jongens opgesloten in een bouwlift'
Wat is het BW?
A
vier
B
opgesloten
C
in
D
dinsdagavond

Slide 9 - Quizvraag

Daar wordt een drietal torenflats geplaatst.
Wat is het BW?
A
drietal
B
torenflats
C
daar
D
geplaatst

Slide 10 - Quizvraag