QUIZZ Van begin- naar eindbalans KORTER

40 vragen, 1 winnaar

De grote Beco kerstquizz
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

40 vragen, 1 winnaar

De grote Beco kerstquizz

Slide 1 - Tekstslide

De winst die wordt berekend in de resultatenbegroting wordt aan het einde van het jaar toegevoegd op de balans aan de rekening ........?
A
pand
B
eigen vermogen
C
kas
D
bank

Slide 2 - Quizvraag

Een momentopname van de bezittingen en het vermogen.
Een overzicht van de kosten en opbrengsten in een bepaalde periode.
Resultatenrekening
Balans
stroomgrootheden
voorraadgrootheden

Slide 3 - Sleepvraag

Heb jij liever 2% rente s.i. per kwartaal of 8% s.i. per jaar
A
2% per kwartaal
B
maakt me niet uit
C
8% per jaar

Slide 4 - Quizvraag

Balans
Winst- en verlies-rekening
Liquiditeits-overzicht
Ontvangsten
Bezittingen
Opbrengsten
Vermogen
Kosten
Uitgaven

Slide 5 - Sleepvraag

Bedrijven waarvan de aandelen beursgenoteerd zijn, hebben altijd de rechtsvorm
A
eenmanszaak
B
vof
C
bv
D
nv

Slide 6 - Quizvraag

Welke stelling is goed of fout?
I. Aandelen en obligaties zijn eigendomsbewijzen: dit betekent dat de bezitter ervan voor een deel(tje) eigenaar is van de NV.
II. De waarde die op een obligatie gedrukt staat noemen we de nominale waarde.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 7 - Quizvraag

De commerciële kostprijs is € 240,-
De winstopslag is 40% van de kostprijs.
Wat is de verkoopprijs?
A
€ 96,-
B
€ 140,-
C
€ 336,-
D
€ 400,-

Slide 8 - Quizvraag

Een resultatenrekening of winst & verliesrekening geeft inzicht in:
A
Ontvangsten en uitgaven
B
Opbrengsten en kosten
C
Bezittingen en vermogen

Slide 9 - Quizvraag

Bedrijf X betaalt op 1 januari de huur van €12.000 per jaar voor een jaar vooruit. Op 1 april staat er op de balans
A
nog te betalen huur: €9.000
B
nog te ontvangen huur: €9.000
C
vooruitbetaalde huur: €12.000
D
Vooruitbetaalde huur: €9.000

Slide 10 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas goederen gekocht voor € 1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 11 - Quizvraag

Bedrijf X betaalt de huur van €12.000 per jaar op 31 december achteraf. Op de winst en verliesrekening van het laatste kwartaal staat:
A
Huurkosten: €3.000
B
huurkosten: €12.000
C
huuruitgaven: €12.000
D
achteraf betaalde huur:€12.000

Slide 12 - Quizvraag

Vaste activa bestaat onder andere uit:
A
Gebouw en Inventaris
B
Gebouw en Hypothecaire lening
C
Inventaris en Debiteuren
D
Voorraad goederen en Debiteuren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN kostprijsverhogende belasting?
A
Motorrijtuigenbelasting
B
Belasting toegevoegde waarde (btw)
C
Milieuheffing
D
Invoerrechten

Slide 14 - Quizvraag

Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op ...
A
de balans
B
de resultatenrekening
C
zowel de balans als de resultatenrekening
D
niets

Slide 15 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor € 14.200. De inkoopwaarde is € 9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren -14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 16 - Quizvraag

Welk(e) van onderstaande stellingen is / zijn juist?
Stelling I: Opbrengsten en kosten zijn exclusief btw, terwijl ontvangsten en uitgaven normaal gesproken inclusief btw zijn.
Stelling II: Opbrengsten en kosten worden ingeboekt als er een tegenprestatie is geleverd, terwijl ontvangsten en uitgaven worden ingeboekt op het moment dat er betaald wordt.
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist

Slide 17 - Quizvraag

Welke ontvangsten zijn geen opbrengsten?
A
Debiteuren die betalen
B
Contante verkopen
C
Verkopen op rekening
D
Ontvangen huurbetalingen

Slide 18 - Quizvraag

Transitorische posten / overlopende posten zijn tijdelijke balansposten. Voorbeelden ervan zijn 'Vooruitbetaalde bedragen', 'Vooruitontvangen bedragen', 'Nog te betalen bedragen' en 'Nog te ontvangen bedragen'.
Stelling: Transitorische posten ontstaan als het moment van levering van een tegenprestatie verschilt van het betalingsmoment.
A
Deze stelling is onjuist
B
Deze stelling is juist

Slide 19 - Quizvraag

Welk(e) van onderstaande stellingen is / zijn juist?
Stelling I: De balanspost 'Vooruitbetaalde bedragen' verdwijnt zodra de tegenprestatie (= product / dienst) volledig is geleverd.
Stelling II: De balanspost 'Nog te betalen bedragen' verdwijnt zodra de tegenprestatie (= product / dienst) volledig is geleverd.
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist

Slide 20 - Quizvraag

Transitorische posten / overlopende posten nemen altijd een plek op de balans in. Welke van onderstaande posten horen aan welke zijde van de balans?
Debetzijde
Creditzijde
Vooruitbetaalde bedragen
Vooruitontvangen bedragen
Nog te betalen bedragen
Nog te ontvangen bedragen

Slide 21 - Sleepvraag

In voorgaande situatie waren er ontvangsten die ook ooit opbrengsten werden. Hetzelfde gaat op voor kosten en uitgaven: vaak wordt elke kost ook wel ooit een uitgave. Maar er zijn een paar uitzonderingen van kosten die nooit uitgaven worden of andersom. Sleep de uitzonderingen naar de juiste vakjes.
Kost maar nooit een uitgave
Uitgave maar nooit een kost
Aflossing van een lening
Dividenduitkeringen
Afdracht van BTW aan de belastingdienst
Afschrijving van vaste activa
Privé-opname van de bankrekening

Slide 22 - Sleepvraag

Rentekosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
vervelend.
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgave zijn.

Slide 23 - Quizvraag

Afschrijvingskosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
uitgaven
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgaven zijn.

Slide 24 - Quizvraag

aflossing van een lening:
A
kosten
B
uitgaven
C
kosten die geen uitgave zijn
D
uitgaven die geen kosten zijn.

Slide 25 - Quizvraag

af te dragen BTW:
A
kosten
B
uitgaven
C
uitgaven die geen kosten zijn.
D
kosten die geen uitgave zijn.

Slide 26 - Quizvraag

Wat behoort tot de kosten maar niet tot de uitgaven?
A
De aanschaf van een nieuwe bedrijfsauto
B
Het betalen van de energierekening
C
Een privé-opname
D
De afschrijving op inventaris

Slide 27 - Quizvraag

Nieuwe inventaris van € 400 aangeschaft en betaald.

A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide

Slide 28 - Quizvraag

Hoe bereken je winst?
A
opbrengsten - kosten
B
opbrengsten - uitgaven
C
ontvangsten - uitgaven
D
ontvangsten - kosten

Slide 29 - Quizvraag

Inkoopwaarde van de omzet deze maand: € 5000


A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide

Slide 30 - Quizvraag

afschrijvingen zijn een voorbeeld van:
A
uitgaven en kosten
B
kosten
C
uitgaven
D
variabele kosten

Slide 31 - Quizvraag

En de winnaar is ....?

Slide 32 - Tekstslide

Kom je prijs 
maar halen!

Slide 33 - Tekstslide