Aardbevingen

NLT Aardbevingen

Vwo
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NLT Aardbevingen

Vwo

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je begrijpt het verband tussen ontstaan en kracht van een aardbeving en de platentektoniek. 
  • Je begrijpt dat endogene processen bijdragen aan het ontstaan van plooien, breuken, vulkanen, aardbevingen en tsunami's

Slide 2 - Tekstslide

0

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Waar ontstaan aardbevingen?

Slide 5 - Open vraag

Waardoor ontstaan aardbevingen?

Slide 6 - Open vraag

Ontstaan aardbevingen
Bij plaatgrenzen.
Langs elkaar schuren van platen:
  • transform
  • convergent - subductie


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Aardbevingen
Hoe dieper het hypocentrum, hoe minder er gevoeld wordt bij het epicentrum. 

Verwoestend door de trillingen, maar ook door de gevolgen als tsunami's (zeebeving)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Vervorming van de aardkorst
Rek of druk vervormt de aardkorst 

Plooiing (buiging) vindt diep in de aardkorst plaats.

druk -> warmer -> gesteente plastisch -> opheffing -> plooiingsgebergte


Slide 13 - Tekstslide

Plooiingsgebergte
- Lagen sediment --> sedimentgesteente
- Lagen sedimentgesteente worden samengeperst en verbogen.
- Bijv. in de Alpen

Slide 14 - Tekstslide

De aardkorst
Breken gebeurt aan het oppervlakte

rek-> breuk -> delen zakken weg (slenk) of worden opgeheven (horst) -> breukgebergte

Slide 15 - Tekstslide

Breukgebergten
Breukgebergten ontstaan waar twee continentale platen uiteen drijven. Een
deel van het gebied langs de breuk komt omhoog (horst) of zakt weg (slenk).

Slide 16 - Tekstslide

Gevolgen
  • Aardbeving: aardverschuiving
  • Zeebeving: tsunami

Slide 17 - Tekstslide


 ​Een van de platen (die tezamen de buitenste ongeveer 100 km dikke schil van de Aarde vormen) ​
onderschuift onder een aangrenzende plaat. Dit type plaatgrens wordt “subductie-zone” genoemd.​
De beweging van de ene plaat ten opzichte van de andere vindt onregelmatig plaats en ​
gaat gepaard met aardbevingen. Deze treden vooral op langs een deel van het breukvlak (contactvlak) ​
waar de platen enige tijd vast (“stuck”) gezeten hebben.





Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Tsunami!
Tsunami!

Slide 23 - Tekstslide

Seismograaf

Slide 24 - Tekstslide

Soorten golven
1. Ruimtegolven: reizen door binnenste van de aarde
    - Compressiegolven (ook wel P-golven genoemd)
    - Schuifgolven (ook wel S-golven genoemd)

2. Oppervlaktegolven: reizen parallel aan oppervlakte langs buitenste laag

Slide 25 - Tekstslide

P-golf
  • Snelste seismische golven
  •  Door vaste stoffen, vloeistoffen en gassen voortplanten. 
  • Deeltjes bewegen in dezelfde richting als de golf, wat leidt tot compressies en expansies.

Slide 26 - Tekstslide

Longitudinale golven

Slide 27 - Tekstslide

S-golf
  • Langzamer dan P-golven
  • Alleen door vaste stoffen
  •  Deeltjes loodrecht op de golfrichting bewegen, wat resulteert in een schuif- of zijwaartse beweging.

Slide 28 - Tekstslide

Transversale golven

Slide 29 - Tekstslide

Schaal van Richter
De schaal van Richter meet de kracht van een aardbeving.

 

De schaal werkt met sprongen van x 10

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Schaal van Mercalli

De schaal van Mercalli meet de aangerichte schade op een plek

Slide 33 - Tekstslide

Waar aardbeving voorkomen zijn ook altijd vulkanen
A
Juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Wat geeft de schaal van Mercalli aan?
A
De kracht van een aardbeving
B
De schade die een aardbeving veroorzaakt
C
Hoe lang de aardbeving duurt
D
De diepte van een aardbeving

Slide 35 - Quizvraag

Wie kan een aardbeving voorspellen?
A
Seismoloog
B
Seismograaf
C
Metereoloog
D
Klimatoloog

Slide 36 - Quizvraag

De plek aan het aardoppervlak recht boven de aardbeving noemen we?
A
De aardkorst
B
Het epicentrum
C
Een aardbeving
D
Het hypocentrum

Slide 37 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Een aardbeving is het gevolg van een tsunami
B
Een tsunami is het gevolg van een aardbeving
C
Een aardbeving en tsunami gebeuren tegelijkertijd
D
Een aardbeving en tsunami hebben niks met elkaar te maken

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide