1v-klokkijken-dagen van de week- w.w. être

CHECK JE KENNIS!!
De kloktijden, de dagen van de week en 
het w.w. ÊTRE= zijn
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

CHECK JE KENNIS!!
De kloktijden, de dagen van de week en 
het w.w. ÊTRE= zijn

Slide 1 - Tekstslide

LES HEURES
(De kloktijden)

Slide 2 - Tekstslide

LES HEURES
(de kloktijden)

Slide 3 - Tekstslide

il est midi

12 uur 's middags
OF
il est minuit

12 uur 's nachts

Slide 4 - Tekstslide

DE HELE UREN
Il est .... heure(s)

Slide 5 - Tekstslide



DE HELE UREN
Begin altijd met:
il est.....
il est une heure
il est quatre heures
il est neuf heures

Slide 6 - Tekstslide

DE HALVE UREN
il est .....heure(s) et demie
het is .....uur en een half

Slide 7 - Tekstslide

het is half één
(= het is 12 uur en een half)

het is half vijf
(= het is 4 uur en een half)

het is half zeven
(= het is 6 uur en een half)
il est midi(of minuit)
et demi


il est quatre heures
et demie
il est six heures
et demie

Slide 8 - Tekstslide

Quelle heure est-il?
A
Il est midi.
B
Il est minuit.
C
Il est douze heures.
D
Il est douze heure.

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal:
het is 6 uur
A
Il est six
B
Il est heure
C
Il est six heure
D
Il est six heures

Slide 10 - Quizvraag

13:30 uur
A
Il est une heure et demi
B
Il est une heures et demie
C
Il est une heure et demie
D
Il est une heure

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal:
het is 10 uur
A
il est dix heure
B
c'est dix heures
C
il est dix heures
D
il est dix heure

Slide 12 - Quizvraag

Il est quelle heure?
A
Il est dix heures et demie
B
Il est neuf et demie
C
Il est dix et demi
D
Il est neuf heures et demie

Slide 13 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
il est six heures trente
B
il est cinq heures trente
C
il est six heures et demie
D
il est cinq heures et demie

Slide 14 - Quizvraag

DE KWART OVER UREN
il est .....heure(s) et quart
het is .....uur en een kwart(ier)

Slide 15 - Tekstslide

het is kwart over 12 uur
(=het is 12 uur en een kwart)

het is kwart over 3 uur
(het is 3 uur en een kwart)

het is kwart over 7 uur
(het is 7 uur en een kwart)
il est midi
et quart
il est trois heures
et quart
il est sept heures
et quart

Slide 16 - Tekstslide

DE KWART VOOR UREN
il est .....heure(s) moins le quart
het is .....uur min het kwart(ier)

Slide 17 - Tekstslide

het is kwart voor 5 
(=het is 5 uur min het kwartier)

het is kwart voor 9 
(het is 9 uur min het kwartier)

het is kwart voor 10 
(het is 10 uur min het kwartier)
il est cinq heures
moins le quart
il est neuf heures
moins le quart
il est dix heures
moins le quart

Slide 18 - Tekstslide

Il est deux heures.
Il est trois heures.
Il est six heures et demie.
Il est neuf heures et quart.
Il est huit heures moins le quart.
Il est onze heures moins le quart.

Slide 19 - Sleepvraag


A
il est huit heures moins le quart
B
il est huit heures et quart
C
il est sept heures moins le quart
D
il est huit heures et demie

Slide 20 - Quizvraag


A
Il est neuf heures et quart
B
Il est neuf heures et demie
C
Il est neuf heures moins le quart
D
Il est neuf heures quinze

Slide 21 - Quizvraag

17:45
A
il est six heures moins le quart
B
c'est six heures moins le quart
C
c'est cinq heures et quart
D
il est cinq heures et quart

Slide 22 - Quizvraag

Quelle heure est-il?

10:15
A
Il est dix heures moins le quart.
B
Il est onze heures moins le quart.
C
Il est dix heures et quart.
D
Il est onze heures et quart.

Slide 23 - Quizvraag

De tweede dag van de week is:
A
Mardi
B
samedi
C
Mercredi
D
dimanche

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de vertaling van "jeudi"?
A
donderdag
B
vrijdag
C
woensdag
D
maandag

Slide 25 - Quizvraag

Wat is woensdag in het Frans?

Slide 26 - Woordweb

De eerste dag van de week in het Frans is
A
mardi
B
lundi
C
mercredi
D
vendredi

Slide 27 - Quizvraag

Les jours de la semaine
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
dinsdag
maandag
zondag
mardi
vendredi
mercredi
lundi
samedi
jeudi
dimanche

Slide 28 - Sleepvraag

ÊTRE= zijn

Slide 29 - Tekstslide

Vertaal:
Nous sommes
A
Wij hebben
B
U bent
C
Jullie zijn
D
Wij zijn

Slide 30 - Quizvraag

Vertaal:
Elles sont
A
Hij is
B
Zij is
C
Zij zijn
D
Wij zijn

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal:
Jij bent
A
Tu es
B
Tu est
C
Tu as
D
Il est

Slide 32 - Quizvraag

Vertaal:
U bent
A
Nous sommes
B
Vous êtes
C
Vous avez
D
Vous etez

Slide 33 - Quizvraag

Vertaal:
Het is
A
Il es
B
C'es
C
C' est
D
Je suis

Slide 34 - Quizvraag

Vertaal: ik ben in de eerste klas

Slide 35 - Open vraag

Vertaal: zij is ziek

Slide 36 - Open vraag

Vertaal:
Wij zijn leerlingen en zij zijn leraren

Slide 37 - Open vraag