Herhaling T7 b1 & 2

Herhaling Ecologie
B1 Organismen & B2 Populaties

code lessonup: bnbpx
ga dan via het menu naar klassen en druk op: 4h.biol1 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Ecologie
B1 Organismen & B2 Populaties

code lessonup: bnbpx
ga dan via het menu naar klassen en druk op: 4h.biol1 

Slide 1 - Tekstslide

zodra ik de les heb gestart kan je op deelnemen aan deze les drukken
Leerdoelen Basisstof 1
  • Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen en veranderingen kunnen beschrijven
  • Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen benoemen
  • Je weet het verschil tussen een populatie en levensgemeenschap

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke termen 
  • Soort: groep gelijke organismen die op natuurlijke wijze kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen produceren

  • Habitat: natuurlijke omgeving waar een organisme leeft
    - voedsel vinden, bescherming, onderdak en een partner
    - habitat van organisme kan veranderen door leven heen 

Slide 3 - Tekstslide

abiotische factoren hebben hier invloed op --> is een habitat wel geschikt
Dit kan veranderen in bijvoorbeeld verschillende levensstadia. Denk bijvoorbeeld aan metamorfose van een rups tot vlinder. 
Biotisch
Abiotisch
timer
1:00
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel

Slide 4 - Sleepvraag

abiotische factoren: invloeden vanuit levenloze omgeving
biotische factoren: organismen die invloed op hun omgeving uitoefenen
Biotische en abiotische factoren

Slide 5 - Tekstslide

abiotische factoren bepalen of een gebied geschikt is als habitat voor een organisme. heeft dus invloed op de soortensamenstelling. 
Abiotisch: Temperatuur
  • Beinvloed tijdstip ontkieming zaden, bloei
  • Enzymwerking

Tolerantie voor temperatuur
zal bepalen hoe groot het 
verspreidingsgebied van een
soort zal zijn

Slide 6 - Tekstslide

enzymactiviteit is afhankelijk van de temperatuur. bij lage temperaturen is de enzymactiviteit klein en bij hoge temperaturen groot. Te hoge temperaturen vind denaturatie plaats. Impact van temperatuur hangt af van de levensstijl van het organisme (denk aan warm-koud bloedig) 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Abiotisch: Bodem
  • Structuur
  • Doorlaatbaarheid (lucht/water)
  • Vermogen water vast te houden
  • Gehalte organische stoffen (humus)
    > vasthouden mineralen
  • Samenstelling (pH, nitrate)

Slide 8 - Tekstslide

de bodem bestaat uit een mengsel van bodemdeeltjes met verschillende grootte. de ruimte ertussen bepaald doorlaatbaarheid voor onder andere water en wortels
hummus voorkomt uitspoeling van minderalen
Abiotisch: Water
  • Samenstelling, osmotische waarde, pH, bouwstof / oplosmiddel, grondstof 
  • Zuurstofgehalte, zoutgehalte 
  • planten passen zich aan
    >wortelstelsel
    >bladeren/huidmondjes

Slide 9 - Tekstslide

welke plant groeit in een droog klimaat? B
Abiotisch: Licht
  • Beïnvloeding van tijdstip trek, bloei, voortplanting, ontkieming van zaden
  • Energiebron voor planten(fotosynthese)
  • Warmte
  • Migratie
  • Dag-nacht dieren

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Hoogte hangt ook samen met temperatuur: hoge Bergen ligt sneeuw en heeft geen begroeiing
Er zijn ook vegetatiezones die samenhangen met latitude en longitude: latitude verschillen reflecteren temperatuursverschillen en longitude vooral neerslag. Minder neerslag en lagere temperature resulteren in minder vegetatie. Denk aan woestijn en tundra in arctische gebieden.

Slide 12 - Tekstslide

Zon en schaduwkant op de galapagos in de zon zie je groene begroeiing en in de schaduw heb je alleen rotsen

Slide 13 - Tekstslide

van een afstand is het misschien nog beter te zien
  • bepalen het verspreidingsgebied van soorten
  • hangt samen met biodiversiteit en tolerantie van organismen

Slide 14 - Tekstslide

elke soort heeft een eigen verspreidingsgebied
Tolerantiegebied- en grens

Slide 15 - Tekstslide

tolerantie is het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen. soorten met een grote tolerantie hebben een groot verspreidingsgebied

bij het optimum zijn de omstandigheden het meest gunstig. daarbuiten treed stress op. 

Slide 16 - Tekstslide

in de optimum range kunnen veel organismen zich voortplanten

buiten het optimum werken de factoren dus beperkend (kost meer energie om voor te planten) --> bepaald dus hoeveel soorten ergens voorkomen. 
Tolerantie + beperkende factor
  • Tolerantiegrenzen - tolerantiegebied
  • soort heeft voor een abiotische factor zijn kenmerkende tolerantiegebied.
  • bepalen het verspreidingsgebied (= gebied waar soort voorkomt)
  • per abiotische factor optimumkromme met:
    Minimum / optimum / maximum - waarde  
  • Beperkende factor= de abiotische factor die het verst van de optimumwaarde ligt

Slide 17 - Tekstslide

samenvattend 


Leerdoelen basisstof 2
  • Je kunt binnen een ecosysteem vormen van concurrentie en van coöperatie onderscheiden
  • Je kunt de dynamiek en het evenwicht in een ecosysteem beschrijven

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke termen 
  • Populatie: organismen van dezelfde soort die tegelijk in hetzelfde gebied leven en zich voortplanten
    - populatiegrootte varieert door geboortes, sterfte, immigratie en emigratie
    - draagkracht is maximale populatiegrootte in dat gebied

  • Levensgemeenschap: verschillende soorten die gebruik maken van dezelfde habitat

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symbiose
Symbiose = langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symbiose
  • Mutualisme: + / +
  • Commensalisme: + / 0
  • Parasitisme: - / +

    Geen symbiose:
  • Competitie - / -
  • Predatie - / +

Slide 21 - Tekstslide

andere relaties tussen organismen zijn predatie en competitie. Dit valt niet onder symbiose!
Wat is de juiste omschrijving van mutualisme?
A
Algemene term voor het samenleven van twee soorten
B
Symbiose waarbij beide organismen voordeel hebben
C
Symbiose waarbij één organisme voordeel heeft en het ander nadeel
D
Symbiose waarbij één organisme voordeel heeft en het ander geen nadeel.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mutualisme draait altijd om 2 organismen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Voorbeeld van drie organismen en zowel symbiotisch als niet symbiotische relaties. De muis eet truffels, dit zijn de vruchten van mycorrhizae (schimmels). De sporen hiervan komen in de uitwerpselen van de muis terecht en deze worden verspreid door de muis zodat de schimmel opnieuw een plant kan infecteren

Slide 24 - Tekstslide

de mycorrhizae met de boom zijn samen wel mutualisme. de schimmels zorgen voor mineralen voor de boom en de boom geeft voedingsstoffen aan de schimmel
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Geen symbiose maar predatie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Concurrentie
Commensalisme
Mutualisme
Parasitisme

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Populatie dynamica
Evenwicht in een ecosysteem

 of e.

owaarbij de poplde w

Slide 29 - Tekstslide

meerdere factoren die invloed hebben op de grootte van een populatie (via negatieve of positieve terugkoppeling.

populatiedichtheid kan ook veranderen door migratie of emigratie

uiteindelijk ontstaat er een biologisch evenwicht waarbij de populatiegrootte schommelt rond een bepaalde waarde. 
Terugkoppeling
Negatieve terugkoppeling
-populatie wordt te groot
-factoren die de populatie laten krimpen worden belangrijker: predatie, ziekte, concurrentie, parasitisme


Positieve terugkoppeling
-populatie wordt kleiner -->
-de factoren die de populatie laten groeien worden belangrijker: minder competitie, predatie en ziekte zodat geboorte kan toenemen en sterfte afneemt

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Dan heb je een J-curve omdat deze niet afgevlakt zal worden door hun vijanden. Uiteindelijk zal deze curve ook stoppen vanwege ruimtegebrek of bijvoorbeeld voedselgebrek. 
Plaag
Een plaag zou kunnen ontstaan door de introductie van exoten =  soorten dieren, planten en micro-organismen die als gevolg van menselijk handelen in een nieuw leefgebied terecht zijn gekomen, waar ze van oorsprong niet thuishoren. Deze noemen we ook wel uitheems. 

Slide 33 - Tekstslide

Het kan zijn dat ze door mensen zijn getransporteerd vanuit hun oorspronkelijke leefgebied naar een nieuw leefgebied. Dat transport kan opzettelijk plaatsvinden, zoals bij de handel in exotische (tuin)planten of (huis)dieren.
Maar kan ook zijn dat ze per ongeluk als verstekeling meekomen met geïmporteerde producten.  
Ook kan het zijn dat mensen natuurlijke barrières opheffen, waardoor de soorten in staat zijn in een nieuw leefgebied te komen. Voorbeeld is het kanaal tussen Donau en Rijn, waardoor aquatische exoten vanuit de Donau in de Rijn terechtkomen
Rode rivierkreeft
Komt uit Noord-Amerika en heeft als drager van de kreeftenpest de inheemse rivierkreeft in West-Europa vrijwel uitgeroeid. Werd vanaf 1970 in Europa uitgezet voor de kweek. In Nederland is de populatie de afgelopen tien jaar geëxplodeerd.

De rivierkreeft heeft veel invloed op de vegetatie en de amfibieën.

Slide 34 - Tekstslide

exoot
Japanse oester
Exoot die in 1962 werd geïntroduceerd in Zeeuwse wateren vanwege oesterziekte.
De Japanse oester heeft in Nederland vrijwel geen natuurlijke vijanden en is door de daar voorkomende vogels niet te openen. Het zou daarom een negatief effect hebben op de aantallen van sommige vogels van de Europese kustwateren. Ook zou dit dier de larven van de mossel, de kokkel en de oester consumeren

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
Geen van beide
B
Verklaring I
C
Verklaring II
D
Verklaring I en II

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ecosysteem
  • definitie ecosysteem kennen
  • voorbeelden kunnen geven van biotische invloeden
  • kunnen toelichten dat de kans op een plaag in een productiebos groter is dan in een natuurlijk bos

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een POPULATIE
A
Een groep planten of dieren van dezelfde soort die in hetzelfde gebied leven
B
Een groep dieren die in hetzelfde gebied leven
C
Verschillende planten en dieren die in hetzelfde gebied leven
D
Een groep dieren die voedsel voor elkaar zijn

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vormen alle levende wezentjes in de sloot een ecosysteem, een levensgemeenschap of een populatie?

A
ecosysteem
B
levensgemeenschap
C
populatie

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies