Extra lesje woordvolgorde

Wie doet wat waar wanneer?
             O              ww              lv             plaats                    tijd
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wie doet wat waar wanneer?
             O              ww              lv             plaats                    tijd

Slide 1 - Tekstslide

EXAMPLE:
Peter liep vanmiddag samen met Patrick naar zijn huis.
Peter walked together with Patrick to his house this afternoon.

Slide 2 - Tekstslide

Stap 1?
A
werkwoorden
B
tijd
C
onderwerp
D
plaats

Slide 3 - Quizvraag

Stap 2?
A
werkwoorden
B
onderwerp
C
plaats
D
tijd

Slide 4 - Quizvraag

Stap 4?
A
plaats
B
werkwoorden
C
onderwerp
D
tijd

Slide 5 - Quizvraag

stap 5?
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
tijd
D
werkwoorden

Slide 6 - Quizvraag

Stappenplan:
1. onderwerp                         WIE
2. werkwoord(en)               DOET
3. lijdend voorwerp            WAT
4. plaats                                  WAAR
5. tijd                                        WANNEER

De tijd kan ook aan het begin van de zin worden gezet!

Slide 7 - Tekstslide

Answer YES or NO:
My neighbour will tomorrow
have a party.

Slide 8 - Open vraag

Answer YES or NO:
Last night had we a meeting at school with the teacher.

Slide 9 - Open vraag

TIP!
Zet de werkwoorden van de zin bij elkaar!

Ik heb gisteren heel veel friet gegeten.
I have eaten a lot of fries yesterday.

Slide 10 - Tekstslide

Put in the correct order:
at the zoo / saw / a week ago /
an elephant / my family and I

Slide 11 - Open vraag

Put in the correct order:
shopping / went / the girls / this morning / at the mall

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 17 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
waar
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 18 - Sleepvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 19 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 20 - Quizvraag

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend

Slide 21 - Quizvraag

Bijwoorden van Frequentie
woorden die aangeven hoe vaak je iets doet

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Waar staan deze woorden in een zin?

Slide 24 - Tekstslide

De bijwoorden van frequentie 
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het werkwoord.

Behalve .............

Slide 25 - Tekstslide

Bij de werkwoorden :
Am/ are/ is/ was / were zetten 
we het bijwoord van Frequentie 
achter het werkwoord

He is never late
She was always happy

Slide 26 - Tekstslide

Choose the sentence with the correct word order.
A
We are never in a position to complain.
B
We never are in a position to complain.

Slide 27 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Have ever you read a novel by J.R.R. Tolkien?
B
Have you read ever a novel by J.R.R. Tolkien?
C
Have you read a novel by J.R.R. Tolkien ever?
D
Have you ever read a novel by J.R.R. Tolkien?

Slide 28 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Who gives never a straight answer?
B
Who gives a straight answer never?
C
Who never gives a straight answer?
D
Who gives a straight never answer?

Slide 29 - Quizvraag

Correct word order:
summer / we / here / are / in / usually
A
Usually we are here in summer.
B
We usually are here in summer.
C
We are usually in summer here.
D
We are usually here in summer.

Slide 30 - Quizvraag