Formuleren leestekens & hoofdletters EW

Leestekens en hoofdletters

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leestekens en hoofdletters

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je leert leestekens op de juiste manier gebruiken.
  • Je weet wanneer je een komma, een dubbele punt en aanhalingstekens gebruikt in een zin.
  • Je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens

Slide 3 - Tekstslide

Waarom gebruik je
leestekens?

Slide 4 - Woordweb

Begrip
  • Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken. 

Slide 5 - Tekstslide

Ik hou van je mama.
Ik hou van je, mama.
Spaar de moordenaar, niet doden!
Spaar de moordenaar niet, doden!
Ik hou van katten eten en tv kijken.
Ik hou van katten, eten en tv kijken.
Welk verschil maakt de komma in deze zinnen?

Slide 6 - Tekstslide

Huh?
hallo allemaal welkom bij het onderdeel spelling hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en
hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk helemaal fout maar hoe moet het dan wel wanneer plaats je dan eigenlijk een hoofdletter of gebruik je een leesteken 

Slide 7 - Tekstslide

Een zin eindigt met een leesteken.
  • Punt (gewone zin):
    De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin):
    Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep):
    Doe je best!

Slide 8 - Tekstslide

Komma
De komma is een korte pauze
in een zin. Zonder de komma
kan een zin verkeerd
geïnterpreteerd worden.

Slide 9 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor signaalwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
Ik heb zin in dit weekend, want ik ga naar een concert.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Als je gesport hebt moet je daarna douchen.

Slide 11 - Open vraag

Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.

Slide 12 - Tekstslide

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de zin over, met de dubbele punt en komma op de juiste plek!

Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was lego barbies kaartspellen en knuffels.

Slide 14 - Open vraag

Laatst, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: Lego, Barbies, kaartspellen en knuffels.

Slide 15 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Bij directe reden of een citaat:

- 'Heb jij een pen voor me?', vroeg Rachel aan Sem.
- 'Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend', zei Storm.
- Linde smeekte haar zus: 'Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?'
- 'Als ik je van het station moet halen', zei Lars, 'dan stuur je maar een appje.'

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld aanhalingstekens
LET OP! 
Bij een indirecte rede (je schrijft dan niet letterlijk iemands woorden) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.

- Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had.

Slide 17 - Tekstslide

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer gebruik je
een hoofdletter?

Slide 22 - Woordweb

Hoofdletters
  • aan het begin van de zin > Het is vandaag zonnig.
  • bij eigennamen > Myrthe Croese
  • bij feestdagen of historische gebeurtenissen > Tweede Wereldoorlog
  • aan het begin van een citaat >
    De docent riep: 'Start met stillezen.'

Slide 23 - Tekstslide

Begin van een zin

  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:

  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 24 - Tekstslide

Begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.

  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 25 - Tekstslide

Namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:

  • Myrthe Croese
Let op!
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink, let op: meneer Van Den Brink

Slide 26 - Tekstslide

Organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone, iPod, eBay

Slide 27 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren, enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president

Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
ronell Langston Plasschaert
B
Ronell langston Plasschaert
C
Ronell Langston Plasschaert
D
Ronell Langston plasschaert

Slide 31 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
belgische gerechten
B
belgische Gerechten
C
Belgische Gerechten
D
Belgische gerechten

Slide 32 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
kerstmis
B
december
C
kerstviering
D
kerstboom

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
winkel
B
supermarkt
C
lidl
D
aanbieding

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Video