Havo 5 herhaling paragraaf 6.3

Ikea is een voorbeeld van een hoogwaardige voorziening.
A
waar
B
niet waar
1 / 41
volgende
Slide 1: Quizvraag
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Ikea is een voorbeeld van een hoogwaardige voorziening.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van grootstedelijke functies?
A
Gebied rond een voorziening waarin de meeste mensen gebruikmaken van die voorziening.
B
Het aantal en de kwaliteit van diensten, goederen en activiteiten.
C
Activiteiten in bedrijvigheid, kennis, cultuur en recreatie, waarvan de bevolking in de wijde omtrek van steden gebruik maakt.
D
Een stad die maximaal gebruik maakt van digitale technologie; computers en internet.

Slide 2 - Quizvraag

Het voorzieningenniveau van een stad is groter dan die van een dorp.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

De afstand die men af wil leggen om gebruik te maken van een dienst noemen we....
A
drempelwaarde
B
hoogwaardigheid
C
reikwijdte
D
draagvlak

Slide 4 - Quizvraag

De reikwijdte van een kapper is verder dan die van een supermarkt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag


In welke volgorde staan de voorzieningen van kleinste reikwijdte naar grootste
reikwijdte?
A
Bakker / middelbare school / voetbalstadion De Kuip / Schiphol
B
Middelbare school / bakker / voetbalstadion De Kuip / Schiphol
C
Middelbare school / voetbalstadion De Kuip / Schiphol / bakker
D
Schiphol / voetbalstadion De Kuip / middelbare school / bakker

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een verzorgingsgebied?
A
Gebied rond een voorziening waarin de meeste mensen gebruikmaken van die voorziening.
B
Gebied waar verzorgingshuizen staan
C
Een winkelcentrum
D
Een woonwijk

Slide 7 - Quizvraag

Welke voorziening heeft een groter verzorgingsgebied?
A
Huisarts
B
Academisch ziekenhuis
C
Supermarkt
D
Bouwmarkt

Slide 8 - Quizvraag

De stad Groningen heeft het grootste verzorgingsgebied van Nederland, die komt door de lage bevolkingsdichtheid in het noorden van Nederland.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Drempelwaarde is...
A
De waarde van een voorziening.
B
Minimaal aantal klanten of gebruikers waarbij een voorziening nog rendabel is.
C
De afstand die klanten afleggen voor een voorziening.
D
Afname van het aantal jonge mensen in de bevolking.

Slide 10 - Quizvraag

De drempelwaarde van een supermarkt is lager dan een pretpark.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Een duurzame stad is een stad die energieneutraal is en afval hergebruikt, zodat toekomstige generaties er goed kunnen blijven leven.
Wat is geen voorbeeld van een duurzame stad?

A
Het 'nieuwe' werken
B
Stadslandbouw
C
Straten waar de auto te gast is
D
Bewakingscamera's

Slide 12 - Quizvraag

Zonnepanelen passen
bij het beleid van een ...
A
Duurzame stad
B
smart city

Slide 13 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze foto?
A
duurzame stad
B
smart city
C
belevingseconomie
D
creatieve stad

Slide 14 - Quizvraag

Een middelbare school zet bij nieuwbouw in op hergebruik bouwmaterialen, opvang regenwater voor toiletspoeling. Dit zijn voorbeelden van:
A
Belevingseconomie
B
Circulaire economie
C
Creatieve stad
D
Kenniseconomie

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van energietransitie?
A
Het kopen van een benzineauto
B
Energie opwekken d.m.v. windmolens.
C
Het plaatsen van zonnepanelen
D
Het gebruik van gloeilampen

Slide 16 - Quizvraag

Waarom is energietransitie nodig?
A
Om opwarming van de aarde te verminderen.
B
Omdat fossiele brandstoffen bijna op zijn.
C
Omdat duurzame energiebronen meer energie leveren.

Slide 17 - Quizvraag

Windmolens passen volgens veel mensen niet in het landschap.
Volgens hen is er daarom sprake van .....
A
milieuvervuiling
B
landschapsvervuiling
C
circulaire economie
D
reikwijdte

Slide 18 - Quizvraag

Wat verstaat men onder de kenniseconomie?
A
Een economie die gebaseerd is op hersenkracht en dienstverlening.
B
Economie waarbij de uitstraling van een product of dienst meer waard is dan de inhoud.
C
Een economie waarbij de grondstoffen en afval vrijwel volledig worden hergebruikt.

Slide 19 - Quizvraag

Welke kenmerken horen bij de belevingseconomie?
A
uitstraling van een product of dienst
B
beleving van een product of dienst
C
social media
D
gelikte video's

Slide 20 - Quizvraag

Het begrip creatieve stad
past het best bij de jaren ...
A
60
B
70
C
80
D
90

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van werkgelegenheid in de creatieve sector?
A
marketing
B
ICT
C
architectuur
D
bakker

Slide 22 - Quizvraag

Een Sciencepark tref
je meestal aan in
de buurt van een ...
A
grote stad
B
universiteit
C
snelweg
D
industrieterrein

Slide 23 - Quizvraag

Goedkope bedrijfsruimten voor allerlei vernieuwende en artistieke bedrijven.
A
gentrificatie
B
sciencepark
C
fabriekshal
D
broedplaats

Slide 24 - Quizvraag

Dit is een
A
broedplaats
B
sciencepark

Slide 25 - Quizvraag

De bevolking krimpt het
minst in het ... van ons land
A
noorden
B
zuiden
C
oosten
D
westen

Slide 26 - Quizvraag

Door demografische
krimp zal de drempelwaarde van veel voorzieningen niet worden gehaald.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

In Nederland bepaalt de overheid hoe de omgeving er uit ziet, ingericht wordt. Dit noemt men?
A
Transformatie
B
Belevingseconomie
C
Circulaire visie
D
Ruimtelijke ordening

Slide 28 - Quizvraag

Het aanleggen van een nieuwe
autosnelweg is een taak van
A
het waterschap
B
de gemeente
C
de provincie
D
het Rijk

Slide 29 - Quizvraag

Wie is er verantwoordelijk voor het Nationale Park De Veluwe?
A
het waterschap
B
de gemeente
C
de provincie
D
het Rijk

Slide 30 - Quizvraag

Wie is er verantwoordelijk voor de plaatsing van windmolens?
A
Het waterschap
B
De gemeente
C
De provincie
D
Het Rijk

Slide 31 - Quizvraag

Wie is er verantwoordelijk voor woningbouw, bedrijventerreinen en voorzieningen?
A
Het waterschap
B
De gemeente
C
De provincie
D
Het Rijk

Slide 32 - Quizvraag

Het aanvragen van een bouwvergunning bij de gemeente was vroeger een omslachtig proces. De aanvraag moest getoetst worden aan een wirwar van wetten en regels. (Monument, kapvergunning, hinderwet, bouwwet etc.). NU (2024) is daar één centrale wet voor gekomen. Welke?
A
Woningwet
B
Omgevingswet
C
Baksteenwet
D
Bestemmingsplan

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het doel van de Omgevingswet?
A
snellere en betere besluiten en minder bezwaren
B
vertraging van besluitvorming en toename van bezwaren
C
vermindering van burgerparticipatie
D
beperking van maatschappelijke betrokkenheid

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste verandering die de Omgevingswet beoogt ten opzichte van eerdere wetgeving?
A
Het verplaatsen van overheidsdiensten naar buiten de Randstad
B
Het stimuleren van het aantal Vinex-wijkenHet stimuleren van het aantal Vinex-wijken
C
Het strenger reguleren van de agrarische sector
D
Het vereenvoudigen en versnellen van besluitvorming over de fysieke leefomgeving

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten van de NOVI (Nationale Omgevingsvisie)?
A
natuur, milieu, duurzame economie en gezondheid

Slide 36 - Quizvraag

Het bestemmingsplan is een voorbeeld van ruimtelijke ordening dat door de .............wordt gemaakt.
A
provincie
B
gemeente
C
het Rijk
D
Europese Unie

Slide 37 - Quizvraag

Een bestemmingsplan is...
A
Een plan waarin staat beschreven wat de gemeente gaat doen met een gebied.
B
Een document waarin beschreven staat welke bestemming in de provincie het meest geschikt is voor een bepaald doel.
C
Een document waarin staat beschreven wat de bestemmingen zijn voor de komende zakenreizen.
D
Een plan (kaart) waarin de gemeente vaststelt op welke manier een bepaald gebied gebruikt mag worden (en welke veranderingen zijn toegestaan).

Slide 38 - Quizvraag

Wat staat er NIET in een bestemmingsplan?
A
plannen voor wonen
B
plannen voor wegen
C
plannen voor reizen naar het buitenland
D
plannen voor natuurgebieden

Slide 39 - Quizvraag

Voor wie is het bestemmingsplan bedoeld?
A
Voor iedereen in de gemeente
B
Voor de politiek
C
Voor mensen die in de gemeente komen wonen
D
Voor de grote groep ouderen

Slide 40 - Quizvraag

Geen regionale samenwerking kan leiden tot b.v. tot leegstand en verloedering.

A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quizvraag