7. Voorzetsel

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

VOORZETSEL (VZ)

WOORDSOORTEN

Blz. 212

LEERDOEL

• Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin

Voorzetsel

Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. 

• Er zijn veel verschillende voorzetsels zoals: achter, bij, door, gedurende, in, naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens

Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord: vanwege de regen, naar de kast

Denk aan kast- en feestwoorden!

Zo herken je een voorzetsel

Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:

• naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.​

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:

• houden van: Tanja houdt van zwemmen.​
• besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.

​

Splitsbaar werkwoord

Let op bij zinnen met een splitsbaar werkwoord: het woordje dat ergens achter in de zin staat, hoort bij het werkwoord.

• De trainer legt de wedstrijdopstelling uit. 

In deze zin is uit dus géén voorzetsel, maar een deel van het werkwoord.

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Tijdens de vakantie zijn Petra en Kim in Italië geweest.

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Het jaarfeest van de sportclub is afgelast door de zomerstorm.

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Tim pakte het verzwakte babyvogeltje voorzichtig op.

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Na een goed gesprek legden Pieter en Bas de ruzie bij.

Aan de slag

Je maakt opdracht 1, 3 en 4 (blz. 212)

Je werkt 10 min in stilte, daarna samenwerken

Klaar? Lezen