In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
rekenverhalen
- Neem ook pen en kladblad.
Slide 1 - Tekstslide
1. de postbode
Op maandag bezorgt de postbode 5960 brieven en op dinsdag bezorgt hij er 3130. Hoeveel brieven zijn dat samen?
Slide 2 - Tekstslide
1. de postbode
Slide 3 - Open vraag
Welke breuk hoort bij 'de helft'? Je schrijft de breuk zo: 4/5
Slide 4 - Open vraag
2. de knikkers
Mia en Marcel spelen met de knikkers.
Ze hebben 18 knikkers. 2/3 van de
knikkers zijn rood. Hoeveel knikkers zijn
er rood?
Slide 5 - Tekstslide
2. de knikkers
Slide 6 - Open vraag
Welke breuk hoort bij 'een kwart'? Je schrijft de breuk zo: 4/5
Slide 7 - Open vraag
3. de pizza
De hele pizza kost €24. Hoeveel kost 1 stuk?
Slide 8 - Tekstslide
3. de pizza Let op: bij geld antwoord je met 2 cijfers na de komma. voorbeeld: 5,25 of 7,00
Slide 9 - Open vraag
4. De slager
Ik wil op donderdag om 16 uur naar de winkel. Kan dit?
Slide 10 - Tekstslide
4. de slager
Slide 11 - Open vraag
5. De koala
Hoeveel koala's zijn er al geboren in de dierentuin? Geef je antwoord in cijfers.
Slide 12 - Tekstslide
5. de koala
Slide 13 - Open vraag
6. De pannenkoeken
Ik begin de pannenkoek te bakken om 17:45. Hoe laat is de pannenkoek klaar?
Slide 14 - Tekstslide
6. De pannenkoeken
Slide 15 - Open vraag
7. Fietsen huren
Hoeveel moet ik betalen als ik een fiets huur van 9 uur tot 13 uur?
Slide 16 - Tekstslide
7. Fietsen huren Let op: bij geld antwoord je met 2 cijfers na de komma. voorbeeld: 5,25 of 7,00
Slide 17 - Open vraag
8. Pralines
Suzanne verkoopt elke week 20 kg pralines. Een kilo pralines kost 15 euro. Hoeveel ontvangt Suzanne per week?
Slide 18 - Tekstslide
8. pralines Let op: bij geld antwoord je met 2 cijfers na de komma. voorbeeld: 5,25 of 7,00
Slide 19 - Open vraag
9. cadeau
Joke, Ann en Karen kopen een cadeau voor mama. Het cadeau kost 250 euro. Joke geeft 125 euro, Ann 75 euro en Karen de rest. Hoeveel geeft Karen voor het geschenk voor mama?
Slide 20 - Tekstslide
9. cadeau Let op: bij geld antwoord je met 2 cijfers na de komma. voorbeeld: 5,25 of 7,00
Slide 21 - Open vraag
10. Hoge bergen
Hoeveel is Botrange lager dan De Matterhorn?
Slide 22 - Tekstslide
10. Hoge bergen
Slide 23 - Open vraag
11. Hoge bergen
Wat is het verschil in hoogte tussen de K2 en de Mont Blanc?
Slide 24 - Tekstslide
11. Hoge bergen
Slide 25 - Open vraag
12. supermarkt
Ik heb eten gekocht voor €53. Hoeveel zegels krijg ik?
Slide 26 - Tekstslide
12. supermarkt
Slide 27 - Open vraag
13. school
Alle kinderen van het 4de leerjaar krijgen een ijsje en een drankje. Hoeveel ijsjes en drankjes heeft de juf moeten kopen?
Slide 28 - Tekstslide
13. school
Slide 29 - Open vraag
14. de boom
We hebben al 150 cm van de boom afgehakt. Hoeveel centimeter moeten we nog afhakken voor de hele boom weg is?