Nederlands Spelling Werkwoordspelling

Welkom bij Nederlands 

Telefoons wil ik niet zien

IPad plat bij instructie

Leesboeken?


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands 

Telefoons wil ik niet zien

IPad plat bij instructie

Leesboeken?


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
Wat hebben we vorige week gedaan
Wat gaan we deze week doen?
Les 1 
 Herhaling: 'Verleden en voltooide tijd' en werkwoordspelling
Les 2 
 Herhaling: 'Verleden en voltooide tijd' en werkwoordspelling

Wat gaan we na de vakantie doen?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen

Aan het eind van deze les weet je: 


  • de spellingsregels toe te passen;

  • werkwoordsfouten te herkennen;

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederlands 
Hoofdstuk 3 Spelling
Werkwoordspelling..

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Hij verteld een verhaal
B
Hij vertelt een verhaal
C
Hij heeft een verhaal vertelt
D
Hij heefd een verhaal verteld

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Stam en ik-vorm
Infinitief
Stam
Ik-vorm
vinden
vind
(ik) vind
lopen
lop
(ik) loop
vallen
vall
(ik) val
beloven
belov
(ik) beloof

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

geloven
A
gelov - geloof
B
gelof - geloof
C
gelov - geloov
D
geloov - geloof

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

blozen
A
bloos-bloos
B
bloz-bloos
C
bloz-bloz
D
bloz-blos

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

kopiëren
A
kopie - kopieer
B
kopiër - kopiër
C
kopiër - kopieer
D
kopieer - kopieer

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dus!
De persoonsvorm vind je door:
De zin vragend te maken 
De zin in een andere tijd te zetten 
meervoud of enkelvoud maken van de zin 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
Werkwoorden die van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
B
Werkwoorden die niet van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
C
Werkwoorden die aangeven dat een onderwerp sterk is.
D
Woorden die met 'sterk zijn' te maken hebben.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

Slide 24 - Woordweb


Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (beantwoorden) alle vragen correct.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Simone (geven) de collectant vijf euro.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Rodney (zingen) hartstikke vals.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (landen) op Schiphol.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Ik heb (schaatsen).

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie

Lesdoelen behaald?

Hoe ging de les? Wat kan er anders?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies