Cursus 5 Grammatica Par 3 - Lidwoord en zelfstandig naamwoord

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lidwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Cursus 5 paragraaf 3 
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
(blz. 202-203)

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
- Je leert lidwoorden herkennen
- Je leert zelfstandig naamwoorden herkennen
- Je herhaalt het woordsoort 'werkwoord'

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoord (LW)
Het lidwoord korten we af met LW.

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoord (LW)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Soms staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woord: een (lw) spannend (bn) boek (zn).

Slide 5 - Tekstslide

De
Het
een
bloem / huis / tafel
bloemen
huis

Slide 6 - Sleepvraag

Zelfstandig naamwoord (ZN)
 Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een 
mens, dier, plant of ding: 
baby, struisvogel, narcis, kast.
Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: 
Emma, Brussel, Ahoy, HEMA, Gucci

Slide 7 - Tekstslide

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?
 Van een zelfstandig naamwoord kun je bijna altijd een meervoud maken. Kijk maar eens:
baby's, struisvogels, narcissen, kasten, huizen.
Uitzonderingen zijn
vlees, rijst, koffie, thee, meel

Slide 8 - Tekstslide

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?
 Van een zelfstandig naamwoord kun je ook een verkleinwoord maken. Kijk maar eens:
baby'tje, struisvogeltje, narcisje, kastje, huisje.
(en ook verkleinwoorden kun je meervoud maken!)

Slide 9 - Tekstslide

Noem de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin:
Jan gaat met zijn hond naar de dierenarts.

Slide 10 - Open vraag

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?

Slide 11 - Open vraag

Even nog oefenen!

Slide 12 - Tekstslide


Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
mooie, lieve, rare
B
lamp, fiets, plant
C
op, achter, naast
D
de, het, een

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
schaakbord
B
warme
C
uiteindelijk
D
hij

Slide 15 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
mijn
B
telefoon
C
is
D
nieuw

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
heerlijke
B
braadt
C
's morgens
D
vlees

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
heeft
B
gekocht
C
vakantiehuis
D
Italiaans

Slide 19 - Quizvraag

Wat een zelfstandig naamwoord?
A
met
B
sprong
C
startblok
D
drie

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Vertrekken
B
Koerier
C
Geweldig
D
Manager

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
start
B
de
C
vrijwilliger
D
met

Slide 22 - Quizvraag

zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
wollen
B
sjaal
C
nemen
D
uit

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
drinkt
B
uit
C
thee
D
porseleinen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
zijden
B
stoffen
C
Franse
D
aan

Slide 26 - Quizvraag

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
is
B
een
C
over
D
takje

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
het
B
pakket
C
zat
D
in

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Heeft
B
cadeaubon
C
in
D
een

Slide 30 - Quizvraag

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
kleine
B
straat
C
Parijs
D
bakker

Slide 31 - Quizvraag


Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
een naam
B
zelfde als 'de, het, een'
C
mens, dier, plant of ding
D
Wie of wat

Slide 32 - Quizvraag

Maken
digitaal lesboek
Opdracht 1-2-3-4
Snel klaar? Maak dan 5 alleen of samen
en de extra opdrachten

Slide 33 - Tekstslide