1D Brugklas - Werkwoordspelling




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

NAAR DE BIBLIOTHEEK
VRIJDAG 27 september
10:45 - 12:15 UUR JE KOMT EERST NAAR HET LOKAAL 201
  • Je mag je telefoon meenemen voor de opdrachten 
  • Bij terugkomst op school gaat de telefoon weer in de kluis
  • In de bibliotheek film of fotografeer je geen andere mensen en medewerkers van de bibliotheek
  • Je doet de opdrachten die je vrijdag krijgt en levert deze in per e-mail aan mij
  • Ik verwacht dat jullie de rust en stilte respecteren in de bibliotheek en dat jullie serieus de opdrachten doen
  • In de bibliotheek blijf je op begane grond
  • Aankomst bibliotheek ca. 11:00 uur. We verzamelen weer bij de ingang van de bibliotheek om 12:00 uur.

MAIL JE FOTO'S NAAR   
i.duinhouwer@jdw.nl

Slide 3 - Tekstslide

 Werkwoordspelling

Slide 4 - Tekstslide

STARTOPDRACHT
Noteer in je schrift 1 t/m 6 en corrigeer de werkwoorden
1
2
3
4
5
6

Slide 5 - Tekstslide

Welk gevoel krijg jij als je docent Nederlands zegt dat de les over werkwoordspelling gaat?

Slide 6 - Poll

Wat heb je nodig?
- Een stappenplan
- Weten wat de persoonsvorm is en hoe je deze kan vinden

 En je oren....

Slide 7 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hoe vind je de persoonsvorm?
  1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
  2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom
  3. De zin vragend maken 
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Wat is een voltooid deelwoord?
1.  Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is of gedaan is
2. Het hoort bij het werkwoordelijk gezegde. Bijvoorbeeld ik heb gefietst
Moet het met een d of t? Maak het langer (gebruik je oren!) of gebruik het 't kofschip - x




Slide 8 - Tekstslide

Wat heb je nodig om werkwoorden goed te vervoegen?
Weten hoe je de persoonsvorm vindt:
1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Weten hoe je het onderwerp vindt:
Wie of wat...



Slide 9 - Tekstslide

Wat heb je nodig om werkwoorden goed te vervoegen?
Weten hoe je het onderwerp vindt:
1. Wie of wat vóór de persoonsvorm zetten
2. Persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud zetten of andersom, het onderwerp verandert dan ook
3. De zin vragend maken: het onderwerp komt na de persoonsvorm





Slide 10 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.

  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 13 - Tekstslide

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!

  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.


Slide 14 - Tekstslide

't(ex)Kofschip:

Verleden tijd van zwakke werkwoorden



Stam eindigt op:

t-k-f-s-ch-p-x

dan te(n)


lachen

stam = lach

ik lachte

wij lachten


werken

stam = werk

ik werkte

wij werkten

ik heb gewerkt


reizen

stam = reiz (!)

ik reisde

wij reisden

ik heb gereisd






Slide 15 - Tekstslide

Vorig jaar ...(wijzen) een onderzoek uit dat
teveel gamen slecht voor je is.

Slide 16 - Woordweb

De groep studenten … (pesten) gisteravond een dakloze man

Slide 17 - Woordweb

Vorige week … (berichten) NRC dat steeds meer ouderen
moeten wachten op een plek in een verpleeghuis.

Slide 18 - Woordweb

Opdrachten
Instaptoets werkwoordspelling
Lager dan een 7? Dan oefen je samen met mij de werkwoordspelling
Hoger dan een 7? Dan oefen je zelfstandig in Learnbeat


Maak Persoonsvorm TT + VT
Extra oefenen: 3.1 Hoofdletters en 3.2 leestekens

Slide 19 - Tekstslide

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save (spreek uit: seef)
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 20 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden
  • Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
  • Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 21 - Tekstslide