§4 uiterlijk voorspellen

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

 Kruisingen
Inhoud les:
Na deze les kun je door middel van kruisingsschema's het genotype en fenotype van de nakomelingen voorspellen


Slide 2 - Tekstslide

aanpak

Schrijf de eigenschappen op, met de dominante kenmerken en recessieve kenmerken

Wat is aan elkaar gekoppeld?

Schrijf het genotype van de ouders op de juiste manier op, dan de geslachtscellen. Wat is het genotype van de F1? En het fenotype? Welke geslachtscellen maakt de F1? Maak dan het kruisingsschema voor de F2.

Slide 3 - Tekstslide

Stappen Kruisingsschema:

1.  Noteer wat je weet van de ouders 
     (P = Parentes).
     Vaak weet je het genotype.
2.  Noteer de geslachtscellen
3.  Maak de opmaak van het
     kruisingsschema
4.  Zet de geslachtscellen van de ouders 
     in het schema
5.  Vul in welke genotypen mogelijk zijn
     voor de nakomelingen 

Trek de conclusies:

6. Noteer de verhouding van de genotypen 
     van de nakomelingen
7. Noteer de percentages van de genotypen 
    van de nakomelingen
8. Noteer de verhouding van het fenotype 
     van de nakomelingen
9. Noteer de percentages van het fenotype
      van de nakomelingen
10. Noteer hoe de fenotypen eruit zien.

Als er een vraag gesteld wordt, beantwoord je die natuurlijk.

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 1

Het gen voor een normale sinaasappel is dominant over het gen voor navelsinaasappel

a. Een sinaasappel heeft genotype Bb. Is het dan een normale sinaasappel of een navelsinaasappel?

b. Geef het genotype van een navelsinaasappel

c. Een homozygote gewone sinaasappel wordt gekruist met een navelsinaasappel. 
    Hoe zien de genotypen van de nakomelingen er uit?

d. Je gaat de nakomelingen onderling weer kruisen.
     Hoeveel % van de nakomelingen zijn gewone sinaasappelen?

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 2
Het gen voor de paarse bloemen is Dominant over het gen voor witte bloemen.

Een tuinder kruist paarse bloemen die homozygoot zijn voor de bloemkleur met witte bloemen. 
Gebruik de letter R en r.

a. Wat zijn de genotypen van de ouders?

b. Maak een kruisingsschema

c. Wat is het genotype van F1?

d. Hoeveel procent is er aanwezig van dit genotype?

e. Wat is het fenotype (Welke kleur heeft de bloem)?

Slide 6 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 3
Bij cavia’s is het gen voor zwarte vacht dominant over het gen voor witte vacht.

Een witte cavia paart met een zwarte heterozygote cavia.

a. Schrijf de genotypen van de ouders op

b. Maak een kruisingsschema.

c. Hoeveel % van de kinderen is wit?

d. Hoeveel % is homozygoot?

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 4
De voorbeelden over de oogkleur van de mens zijn een versimpeling, omdat daar
meer genen bij betrokken zijn dan alleen het gen voor bruine of blauwe ogen.
Blauw/bruin is wel de basis voor de oogkleur. Andere genen beïnvloeden die kleuren in de richtingen goudbruin, groen, grijs violet. We beperken ons echter tot bruin/blauw.
Bij de mens is de bruine oogkleur Dominant (B) over b (blauwe oogkleur). 

Een man met bruine ogen met genotype BB krijgt kinderen met een vrouw die blauwe ogen heeft. 

a) Maak het kruisingsschema. 
b. Welke oogkleur(en) zullen hun kinderen hebben?

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 5

Een man met blauwe ogen krijgt met zijn vriendin die bruine ogen en genotype Bb heeft, kinderen. 

a. Maak het kruisingsschema. 

b. Welke kleur(en) ogen zullen die kinderen hebben?

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 7
In de meeste kruisingen is het genotype gegeven. 
In de volgende gevallen is dat niet zo en moet je 'terug redeneren'.

Een man en een vrouw die beide bruine ogen hebben krijgen kinderen met blauwe ogen (gebruik de letters A en a).

a. Maak een kruisingsschema en leg uit hoe bovenstaande kan. 
b. Hoe groot is de kans dat een kind van deze ouders bruine ogen heeft?

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 8
Het gen voor doornloosheid bij rozen is recessief.

Na een kruising (P = ouders) van 2 rozen hebben alle rozen doorns.
Als deze rozen (kinderen F1 ) onderling weer gekruist worden blijken er echter doornloze rozen te ontstaan.

a. Wat moet het genotype van de ouders zijn?

b. Hoeveel % rozen met doornen verwacht je?

Slide 11 - Tekstslide

Extra oefening: Kruisingsschema
Opdracht A
Gebruik de letters A en a.
Een heterozygote fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam.  

Maak een kruisingsschema zoals je dat geleerd hebt. 
Geef de verhoudingen van F1 aan en trek conclusies.

(Het antwoord vind je op de volgende slide)

Slide 12 - Tekstslide

Kruisingsschema

Slide 13 - Tekstslide

Kruisingsschema

Slide 14 - Tekstslide

Extra oefening kruisingsschema
Antwoord
A
Opdracht D
meerkeuze

Slide 15 - Tekstslide

Extra oefening Kruisingsschema
Opdracht B (meerkeuze)
Bij een bepaalde plantensoort wordt de bloemkleur door 1 gen bepaald. Zelfbestuiving van een plant met witte bloemen levert steeds zaden waaruit zich planten ontwikkelen met eveneens witte bloemen.

A Doordat deze plant homozygoot is voor de bloemkleur
B Doordat deze plant heterozygoot is voor de bloemkleur
C Doordat het gen voor witte bloemen dominant is
D Doordat het gen voor paarse bloemen dominant is
Antwoord
A: Homozygoot

Slide 16 - Tekstslide

Stamboom

Slide 17 - Tekstslide