m2d 2 oktober

Welkom
  • Pak je economieboek
  • Open op blz. 24
  • Maak opdracht 1
  • In stilte
  • 2 minuten
  • Klaar? Lees alvast de introductie van de paragraaf
timer
2:00
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
  • Pak je economieboek
  • Open op blz. 24
  • Maak opdracht 1
  • In stilte
  • 2 minuten
  • Klaar? Lees alvast de introductie van de paragraaf
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Openingsopdracht

Slide 2 - Tekstslide

Hoe bereken je deze dingen?
  • Omzet
  • Brutowinst
  • Nettowinst

Slide 3 - Tekstslide

Hoe bereken je deze dingen?
  • Omzet 
  • Brutowinst
  • Nettowinst
timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen
Doe je boek dicht
Pak een pen
Vul het oefenblad in
Vul ook je berekening in!
Eerste 3 minuten in stilte
Daarna rustig overleggen of in je boek kijken
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat bereken je met deze formule?

A
Afschrijving per jaar
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 8 - Quizvraag

Wat bereken je met deze formule?

A
Afschrijving per jaar
B
Afzet
C
Omzet
D
Nettowinst

Slide 9 - Quizvraag

Wat bereken je met deze formule?

A
Brutowinst
B
Afzet
C
Omzet
D
Nettowinst

Slide 10 - Quizvraag

Wat bereken je met deze formule?

A
Afschrijving
B
Afzet
C
Omzet
D
Nettowinst

Slide 11 - Quizvraag

De brutowinst is €125.000. De bedrijfskosten zijn €75.000. Wat is de nettowinst?
A
€50.000
B
€200.000

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heten de kosten om je winkel te laten functioneren?
A
Bedrijfskosten
B
Afschrijving
C
Inkoopkosten
D
Kapitaalgoederen

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heet het totale bedrag dat je ontvangt voor de producten die je verkoopt?
A
Afzet
B
Omzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet het aantal producten dat je verkoopt?
A
Afzet
B
Omzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet het totale bedrag dat een bedrijf betaalt voor de inkoop van goederen?
A
Kapitaal
B
Kapitaalgoederen
C
Inkoopkosten
D
Inkoopwaarde

Slide 16 - Quizvraag

Wat is hoger, de brutowinst of de nettowinst?
A
Brutowinst
B
Nettowinst

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de winst die je overhoudt nadat alle kosten eraf zijn?
A
Brutowinst
B
Nettowinst

Slide 18 - Quizvraag

Wat heb je als je bedrijfskosten hoger zijn dan je brutowinst?
A
Brutoverlies
B
Bruttowinst
C
Nettoverlies
D
Nettowinst

Slide 19 - Quizvraag

Je omzet is €10.000. De inkoopwaarde is €2.000. Wat is de brutowinst?
A
€5.000
B
€8.000
C
€12.000
D
€20.000

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Wie weet het nog?
Wat is brutowinst?
Wat zijn bedrijfskosten?
Wat is nettowinst?

Slide 22 - Tekstslide

Laptops verkopen
We willen laptops verkopen
De inkoopprijs van een laptop is €100
Onze bedrijfskosten zijn ook €100 per laptop

Hoeveel zouden jullie aan de klant vragen voor een laptop?

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel zouden jullie vragen voor een laptop?
(de totale kosten zijn €200)
€200 tot €250
€250 tot €350
€350 tot €500
Meer dan €500

Slide 24 - Poll

Winst
Brutowinstopslag = het bedrag wat je bij de inkoopprijs optelt voor kosten en winst

Vaak is dit een vast percentage

Dit samen is de verkoopprijs

Slide 25 - Tekstslide

Formule
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Bijvoorbeeld:
Je koopt een auto in voor €10 000.
Je berekent een brutowinstopslag van 40%
Wat wordt de verkoopprijs?

Slide 26 - Tekstslide

Rekenen met procenten
Bedrag ÷ 100 x percentage

Voorbeeld: De inkoopprijs van een stofzuiger is €156
Ik reken een brutowinstopslag van 35%.

Wat wordt de verkoopprijs van de stofzuiger?

Slide 27 - Tekstslide

De stofzuiger
Stap 1: 156 : 100 = 1,56

Slide 28 - Tekstslide

De stofzuiger
Stap 1: 156 : 100 = 1,56

Stap 2: 1,56 x 35 = 54,60

Slide 29 - Tekstslide

De stofzuiger
Stap 1: 156 : 100 = 1,56

Stap 2: 1,56 x 35 = 54,6

Stap 3: 156 + 54,6 = €210,60

De verkoopprijs is dus €210,60

Slide 30 - Tekstslide

Winst maken
Waarom moet je de brutowinstopslag niet te hoog maken?

Slide 31 - Tekstslide

Winst maken
Waarom moet je de brutowinstopslag niet te hoog maken?
  • Klanten lopen weg

  • De brutowinstopslag moet ook niet te laag zijn
  • Dan houd je zelf geen winst over

Slide 32 - Tekstslide

Belasting
Hoe heet de belasting op producten?

Slide 33 - Tekstslide

BTW
Belasting over de Toegevoegde Waarde
standaard 21%

Groente en fruit, medicijnen zijn 9%
En cultuur eerst ook

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

BTW
De winkelier moet de prijs optellen bij de verkoopprijs

  • Jij betaald het
  • De winkelier geeft het weer aan de overheid
  • Indirecte belasting

Slide 36 - Tekstslide

Hoog of laag tarief?

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lees de tekst op blz. 24
  • Maak opdracht 2 t/m 5
  • 5 minuten
  • Overleggen op fluistertoon
  • Klaar? Kom een nakijkboek halen
  • Daarmee klaar? Leer alvast de begrippen
timer
5:00

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Begrippen oefenen
  • Ga op jouw manier de begrippen oefenen
  • De begrippenlijst staat op blz. 40
  • 5 minuten in stilte

  • Daarna mag je elkaar overhoren
timer
5:00

Slide 44 - Tekstslide

Controle
Wat is de brutowinstopslag?
Wat is btw?
Hoe bereken je die?

Goed gewerkt! Je mag de rest van de les iets voor jezelf doen

Slide 45 - Tekstslide