Om zinnen te maken heb je onder andere (meestal) nodig:
- Persoonlijke voornaamwoorden (ich, du, etc.) of
- zelfstandige naamwoorden (der Affe, die Schule, das Pferd).
- 3 hele belangrijke werkwoorden (haben, sein, werden) of
- andere werkwoorden zoals regelmatige werkwoorden (wohnen, heiβen, spielen, etc).