= Grote getallen die zijn teruggerekend naar kleinere getallen, waarbij het basisgetal gelijk is aan 100.
148.972,21 / 73.812,54 x 100 = 202
125.951,30 / 73.812,54 x 100 = 171
51.263,95 / 73.812,54 x 100 = 69
Slide 3 - Tekstslide
Procenten
= De verhouding tussen een deel en het geheel, waarbij je het geheel 100% noemt.
Formule = deel / geheel x 100
Voorbeeld 1: Er werken ongeveer 400.000 mensen in de bouw. Hiervan zijn er 20.000 vrouw. Hoeveel procent is dat?
Percentage vrouwen = 20.000 / 400.000 x 100 = 5%
Voorbeeld 2: Er werken ongeveer 110.000 vrouwelijke en 18.000 mannelijke leerkrahcten in het basisonderwijs. Hoeveel procent is vrouw?
Percentage vrouwen = 110.000 / 128.000 x 100 = 85%
Slide 4 - Tekstslide
Procenten
= De verhouding tussen een deel en het geheel, waarbij je het geheel 100% noemt.
Procentuele toename = (nieuw - oud) / oud x 100
Voorbeeld 1: in het schooljaar 2010-2011 zaten er ongeveer 940.000 leerlingen op een middelbare school. In het schooljaar 2014-2015 is dat aantal toegenoen tot ongeveer 980.000 leerlingen. Hoe groot is de percentuele toename?
1. Je kan de kostprijs berekenen met de enkelvoudige opslagmethode.
2. Je kan de integrale kostprijs berekenen.
3. Je kan de differentiële kostprijs berekenen.
HUISWERK: Zie Itslearning!
Slide 8 - Tekstslide
4.3 Kostprijs berekenen met de enkelvoudige opslagmethode
Slide 9 - Tekstslide
4.3 Kostprijs berekenen met de enkelvoudige opslagmethode
Kostprijs = de kosten die het maken van het artikel met zich meebrengt.
Directe kosten = deze hebben rechtstreeks met de artikelen te maken. Zoals grondstoffen, de kosten van de machine en de loonkosten.
Indirecte kosten = Deze hebben te maken met het hele bedrijf en dus niet met bepaalde artikelen. Zoals verwarmingskosten, salarissen van administratieve personeel en hulpstoffen zoals gas, elektriciteit.
--> Al deze kosten neemt een fabriek mee in het bepalen van de kostprijs. Dit kun je doen met de enkelvoudige opslagmethode.
Slide 10 - Tekstslide
Opslagpercentage
Je berekent de kostprijs van het artikel door de directe kosten te verhogen met een opslag voor de indirecte kosten. Voor het berekenen van deze opslag gebruik je een opslagpercentage.
Opslagpercentage = totale indirecte kosten / totale directe kosten x 100
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Constante kosten = kosten die het hele jaar hetzelfde blijven.
--> huur- en personeelskosten (vast personeel)
Normale productie = gemiddeld aantal artikelen dat je gaat maken.
Constante kosten komen altijd terug. Je berekent de constante kosten per artikel door de constante kosten te delen door de normale productie.
Constante kosten per artikel=totale constante kosten(C)/normale product(N)
Slide 13 - Tekstslide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Voorbeeld constante kosten per artikel berekenen:
Slide 14 - Tekstslide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Naast constante kosten heb je ook variabele kosten. Deze kosten blijven niet gelijk. Voorbeelden zijn:
Kosten voor grond- en hulpstoffen
Inkoopwaarde van de afzet
Vrachtkosten
Als je meer artikelen maakt, zijn de variabele kosten hoger.
Het aantal artikelen dat je werkelijk hebt gemaakt, noem je de werkelijke productie.
Variabele kosten per artikel =
totale variabele kosten (V) / werkelijke productie (W)
Slide 15 - Tekstslide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Voorbeeld variabele kosten per artikel berekenen:
Slide 16 - Tekstslide
4.4 Integrale kostprijs
= de optelsom van alle kosten (constante en variabele) per artikel
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
HUISWERK
ZIE IN ITSLEARNING MET WELKE OPDRACHTEN JE AAN DE SLAG KAN!