Mens & Omgeving: hoofdstuk 3 Textiel

Mens & Omgeving: 
hoofdstuk 3 Textiel
+ deel hoofdstuk 4 Baliewerkzaamheden




Voorbereiding op de toets
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Mens & Omgeving: 
hoofdstuk 3 Textiel
+ deel hoofdstuk 4 Baliewerkzaamheden




Voorbereiding op de toets

Slide 1 - Tekstslide

Planning vandaag
  • Quiz ter voorbereiding op theorietoets
  • Theorie afmaken
  • Keuze uit verschillende opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Laptop + oplader bij je?

Slide 3 - Tekstslide

Witte was
Bonte was licht
Fijne was
Bonte was donker

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is hard water?
A
Water wat na verloop van tijd hard wordt
B
Water waar veel kalium in zit
C
Water waar veel kalk in zit

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een voorwasprogramma?
A
Bij witte was
B
Bij heel vieze was
C
Altijd
D
Bij wassen op 90 graden

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent dit wassymbool:
A
Niet drogen in de wasdroger
B
Drogen in de wasdroger
C
Niet wassen in de wasmachine
D
Wassen in de wasmachine

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent textiel ?

A
Vezels
B
Geweven stof
C
Draden
D
Stof

Slide 8 - Quizvraag

welke van deze kledingstukken hoort bij de bonte was?
A
wit t-shirt
B
spijkerbroek
C
bontjas
D
wollen trui

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent dit strijksymbool?
A
strijken zonder stoom
B
heet strijken (max. 200 graden)
C
warm strijken (max. 150 graden)
D
lauw strijken (max 110 graden)

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een natuurlijke grondstof?
A
Polyester
B
Viscose
C
Katoen
D
Polyamide

Slide 11 - Quizvraag

Textiel/Kleding heeft verschillende functies, welke functies?

Slide 12 - Open vraag

Wat kan een reden voor een bedrijf zijn om te kiezen voor het dragen van bedrijfskleding.
A
Personeel ruikt dan lekkerder.
B
Personeel is herkenbaar.
C
Personeel heeft dan zelfvertrouwen.
D
Personeel heeft dan schone kleding aan.

Slide 13 - Quizvraag

Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
Hoe je de was moet wassen
B
Waar het textiel van is gemaakt
C
De wasvoorschriften
D
Wassymbolen

Slide 14 - Quizvraag

Wat staat er op een behandelingsetiket?
A
Van welk materiaal het textiel gemaakt is
B
Hoe belangrijk het is om deze textiel te wassen
C
Hoe je de textiel moet behandelen
D
Hoe het textiel is samengesteld

Slide 15 - Quizvraag

Is dit een samenstellingsetiket of behandelingsetiket?
A
Samenstellingsetiket
B
Behandelingsetiket

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent dit
wassymbool?
A
Op 30° wassen in de machine
B
Met de hand wassen
C
Op 60° wassen in de machine
D
Op een antikreukprogramma

Slide 17 - Quizvraag

Wat moet je altijd controleren als je de wasdroger gaat gebruiken?
A
Of de deur goed dicht is
B
Of de pluizenfilter is schoongemaakt
C
Of de was droog is geworden
D
Of de wasdroger op " uit" staat als je er iets in stopt

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een nadeel van drogen in de wasdroger?
A
het is niet goed voor het milieu
B
het kost geld
C
het kost heel veel energie
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een synthetische stof?
A
Een stof uit de natuur
B
Een stof die in het laboratorium is gemaakt

Slide 20 - Quizvraag

Wat is GEEN synthetische stof
A
Acryl
B
Zijde
C
Polyamide
D
Polyester

Slide 21 - Quizvraag

Natuurlijke grondstoffen
Kunstmatige grondstoffen
Polyester
Wol
Linnen
Viscose
Zijde
Katoen

Slide 22 - Sleepvraag

Wat gebeurt er al textiel te heet wordt?
A
Kan het krimpen
B
Stretcht het uit

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent ergonomisch werken?
A
hygienisch werken
B
schoon werken
C
veilig werken
D
goed op je lichaam letten

Slide 24 - Quizvraag

Je gaat een was wassen in de wasmachine. De was is erg vuil. De waterhardheid is zacht. Hoeveel ml wasmiddel moet je gebruiken voor deze was?

Slide 25 - Open vraag

Wat is een eigenschap van katoen?
A
Het is alleen bij lage temperatuur wasbaar
B
Het is koel in het dragen
C
Het is synthetisch materiaal
D
Het kreukt niet

Slide 26 - Quizvraag

Je bent de was aan het sorteren. Op welke stapel leg je deze blouse?
A
Witte was
B
Licht bonte was
C
Donkerbonte was
D
Fijne was

Slide 27 - Quizvraag

Wat moet je doen voor je
deze spijkerbroek in de
wasmachine kan doen?
Noem drie zaken.

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent
dit symbool?
A
Bleken toegestaan
B
Drogen op een normaal programma
C
Drogen toegestaan
D
Voorzichtig wassen

Slide 29 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een wasverzachter?
A
Als de was erg vuil is
B
Als de was niet zo vuil is
C
Als de was niet mag krimpen
D
Als de was zacht moet aanvoelen

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een 'geconcentreerd wasmiddel'?
A
Een wasmiddel met veel geurstoffen
B
Je hebt minder wasmiddel nodig per wasbeurt

Slide 31 - Quizvraag

Op hoeveel graden wordt een kookwas gewassen?
A
90 graden
B
30 graden
C
40 graden
D
100 graden

Slide 32 - Quizvraag

Waterhardheid is van belang bij....
A
het kiezen van de temperatuur
B
het doseren van wasmiddel
C
het gebruik van een wasverzachter
D
alle drie de antwoorden zijn goed

Slide 33 - Quizvraag

Dit wassymbool betekent
A
Normale was 30 graden
B
Fijne was 40 graden
C
Fijne was 30 graden
D
Handwas

Slide 34 - Quizvraag

Wasmiddel dat je koopt in
Europa is biologisch afbreekbaar en dat is beter voor het milieu.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Welke grondstof zie je hier?
A
Katoen
B
Zijde
C
Polyamide
D
Viscose

Slide 36 - Quizvraag

Welke was doe je in een waszakje?
A
Beugelbeha's
B
Sportkleding
C
Sokken
D
Ondergoed

Slide 37 - Quizvraag

Representatief =...
A
Bewust moeite doen om iemand te horen en te begrijpen.
B
Taal waarbij woorden en begrippen worden uitgebeeld met je handen.
C
Er verzorgd uitzien, schone en nette kleding dragen, vriendelijk en netjes in gedrag zijn.
D
Het verzorgen van je eigen lichaam.

Slide 38 - Quizvraag

Welke kleding vind jij NIET representatief?

Slide 39 - Open vraag

Dit is een voorbeeld
van:
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Informele taal
D
Formele taal

Slide 40 - Quizvraag

NON verbaal
Verbaal
Rollen met jouw ogen
Iets uitleggen
Vragen stellen
Onderuitgezakt zitten

Slide 41 - Sleepvraag

Open vraag
Gesloten vraag
Waar woon je?
Ben jij verliefd?
Kom je mee?
Hoe gaat het met je?

Slide 42 - Sleepvraag

Welke zin heeft te maken met persoonlijke hygiëne?
A
Je bent vriendelijk naar de klant.
B
Je draagt een korte broek.
C
Je bent in staat goed te communiceren.
D
Je lichaam is schoon en gezond.

Slide 43 - Quizvraag

Wat is actief luisteren?

Slide 44 - Open vraag

Morgen heb je de toets!
Wat is je reactie?
A
Ik ga vanavond nog beginnen met leren!
B
Ik kijk morgen wel hoe het gaat..
C
Daar hoef ik echt niet voor te leren, dat weet ik zo wel!
D
Ik ben helemaal voorbereid!

Slide 45 - Quizvraag

Einde!

Slide 46 - Tekstslide