Vraag en aanbod

De (individuele) vraag
De (individuele vraag) geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De (individuele) vraag
De (individuele vraag) geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid.

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeeld

Leerling A koopt regelmatig broodjes bij de kantine.

De broodjes kosten €1,50.

Ze koopt er 3 per week.

Als de prijs hoger zou zijn,

zou ze er minder kopen;

bij een lagere prijs meer.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld
Leerling A heeft meer over voor het eerste broodje dan de tweede (meer honger) en weer nog minder over voor het derde broodje.

Slide 3 - Tekstslide

De individuele vraaglijn geeft ook de betalingsbereidheid van de consument weer: bij elke hoeveelheid kun je aflezen hoeveel de persoon daar bereid is voor te betalen.

Slide 4 - Tekstslide

Consumentensurplus

Hoe lager de prijs van een product, des te voordeliger voor de consument. Het consumentensurplus neemt dan toe.


Het consumentensurplus bereken je door van elke product dat iemand koopt het verschil te berekenen tussen wat hij ervoor betaalt en de betalingsbereidheid en dat bij elkaar op te tellen.

Slide 5 - Tekstslide

Vraagfactoren
Behalve de prijs, wordt de individuele vraag naar een product beïnvloed door:
- voorkeuren
- budget (inkomen)
- aanwezigheid & prijs van substitutiegoederen
- aanwezigheid & prijs van complementaire goederen
- exogene factoren

Slide 6 - Tekstslide

complementair en substitutie
complementaire goederen
Goederen die elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld als vliegen goedkoper wordt, zullen er ook meer auto's worden verhuurd. 

substitutie goederen
Goederen die elkaar kunnen vervangen. Bijvoorbeeld als vliegen duurder wordt, ga je misschien eerder met de auto of de trein. 

Slide 7 - Tekstslide

Consumentensurplus 
Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,10?

De oppervlakte van een driehoek kun je berekenen met de formule:
0,5 x basis x hoogte
Dus het consumentensurplus is 0,5 * 40 * 0,4 = 8
A
16
B
8
C
80
D
4,50

Slide 10 - Quizvraag

De collectieve vraag

Een producent is geïnteresseerd in de vraag van alle consumenten bij elkaar opgeteld: de collectieve vraag(lijn).


Je bepaalt de collectieve vraag(lijn) door de vraag van alle consumenten bij elkaar op te tellen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video


De prijselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van de prijs.

Slide 13 - Tekstslide

Elastisch

Iets is (prijs)elastisch als de vraag sterk  reageert op een verandering van de prijs.

Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.


Slide 14 - Tekstslide

Inelastisch

Iets is (prijs)inelastisch als de vraag niet sterk  reageert op een verandering van de prijs.

Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.


Slide 15 - Tekstslide

Berekening prijselasticiteit

De prijselasticiteit kun je als volgt berekenen:


                    


Absolute waarde Ev < 1 inelastisch 

Absolute waarde EV > 1 elastisch

(absolute waarde is zonder rekening te houden met het teken).

absolute waarde = je kijkt niet naar het teken (dus niet naar de min of de plus) maar alleen naar het getal!!!

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld

De volgende vraagfunctie is gegeven: qv = -10p + 500

De prijs stijgt van 10 naar 15.

Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?



Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld: uitwerking

Slide 18 - Tekstslide