Woordenschat mondeling

Vocabulaire - voorbereiding mondeling
Hoe groot is jouw woordenschat?
De volgende onderwerpen komen aan bod:
  • het alfabet
  • dagen, maanden, data
  • de weg wijzen
  • voorwerpen benoemen - woorden die je nodig hebt bij plaatjes omschrijven

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vocabulaire - voorbereiding mondeling
Hoe groot is jouw woordenschat?
De volgende onderwerpen komen aan bod:
  • het alfabet
  • dagen, maanden, data
  • de weg wijzen
  • voorwerpen benoemen - woorden die je nodig hebt bij plaatjes omschrijven

Slide 1 - Tekstslide

Welke letters spreek je in het Frans
anders uit dan in het Nederlands?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Video

De Vries

Slide 4 - Tekstslide

Wijker

Slide 5 - Tekstslide

Gerritsen

Slide 6 - Tekstslide

Houwink

Slide 7 - Tekstslide

Ton (pré)nom

Slide 8 - Tekstslide

De dagen en de maanden

Slide 9 - Tekstslide

Les jours
lundi
mardi
mercredi
jeudi
vendredi
samedi
dimanche

Slide 10 - Tekstslide

Le troisième jour de la semaine.
A
lundi
B
mercredi
C
vendredi
D
dimanche

Slide 11 - Quizvraag

Le premier jour de la semaine
A
jeudi
B
samedi
C
mardi
D
lundi

Slide 12 - Quizvraag

Le deuxième jour du week-end
A
Mardi
B
Vendredi
C
Samedi
D
Dimanche

Slide 13 - Quizvraag

Quel est le deuxième jour de la semaine?

Slide 14 - Open vraag

Quel est le jour avant samedi?

Slide 15 - Open vraag

Les mois
                         janvier                                  juillet
                         février                                  août
                         mars                                     septembre
                         avril                                       octobre
                         mai                                        novembre
                         juin                                        décembre

Slide 16 - Tekstslide

Le quatrième mois de l'année
A
février
B
avril
C
mai
D
juin

Slide 17 - Quizvraag

Le mois après juillet
A
mars
B
juin
C
août
D
septembre

Slide 18 - Quizvraag

Le dernier mois de l'année
A
janvier
B
juillet
C
novembre
D
décembre

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Quelle est la date aujourd'hui?

Slide 23 - Open vraag

Quand est ton anniversaire?

Slide 24 - Open vraag

Vocabulaire op thema

Slide 25 - Tekstslide

De weg wijzen

Slide 26 - Woordweb

Slide 27 - Kaart

Activiteiten

Slide 28 - Woordweb

Slide 29 - Tekstslide

jouer (au ...)
faire du / de la ...
dessiner
colorier
cuisiner
couper
bricoler
chanter
danser


regarder
écouter
parler
étudier / apprendre
s'asseoir (il s'assied)
rire (il rit)
lire (il lit)
donner
prendre

Slide 30 - Tekstslide

(gebruiks)voorwerpen

Slide 31 - Woordweb

Slide 32 - Tekstslide

un livre
un cahier
une feuille de papier
un stylo
un crayon
des ciseaux
un sac à dos
un tableau
une table
une chaise
une armoire


un lit
un bureau
une balle / un ballon
une machine à calculer
un téléphone
un ordinateur
une télévision
un jeu vidéo
une montre / un horloge
une voiture
un vélo

Slide 33 - Tekstslide

Beroepen/personen

Slide 34 - Woordweb

Slide 35 - Tekstslide

une personne - des gens
un homme
une femme
un garçon
une fille
un bébé
un/une collègue
un ami / une amie


un prof(esseur)
un avocat
un agent (de police)
un pompier
un fermier
un docteur / un infirmier
un dentiste
un serveur
un hôtesse (steward)
un coiffeur
un boulanger




Slide 36 - Tekstslide

Meervoud gebruiken
Je vois des amis qui parlent.
Les garçons font du judo.
Il y a des personnes.

Als er meerdere van iets zijn, benoem ze dan niet als enkelvoud, maar maak gebruik van des.
Il joue - ils jouent  --> spreken we hetzelfde uit!

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Keuzeopdracht
  • Serie 5 leren
  • Mondeling leren (taalfuncties)
  • Leesvaardigheid: Ça va / examenbundel

Slide 42 - Tekstslide