Administratie Hoofdstuk 3

Administratie 
Hoofdstuk 3
4VHO 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Administratie 
Hoofdstuk 3
4VHO 

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning 
  • Uitleg Paragraaf 3.1 
  • Opdrachten paragraaf 3.1 
  • Uitleg paragraaf 3.2
  • Opdrachten paragraaf 3.2 
  • Uitleg paragraaf 3.3
  • Opdrachten paragraaf 3.3

Slide 2 - Tekstslide

3.1 Bezittingen en schuld 
Bezittingen = Zaken die van jou zijn 

Zoals; 
  • Gebouw
  • Inventaris
  • Voorraad
  • Kas
  • Bank
  • Debiteuren 
  • te vorderen btw. 

Slide 3 - Tekstslide

3.1 Bezittingen en schuld 
Schulden = Geld van een ander dat jij gebruikt hebt 
Zoals; 
  • Hypotheek 
  • Lening
  • Crediteuren 
  • Te betalen btw. 

Slide 4 - Tekstslide

3.1 Bezittingen en schulden 
De bezittingen van een bedrijf zijn in totaal gelijk aan je schulden.

Vreemd vermogen = betaald met andermans geld
Eigen vermogen = betaald met eigen geld 

Elke verandering wordt in de boekhouden verwerkt door de afdeling Administratie 



Slide 5 - Tekstslide

Formule 
Bezittingen = vreemd vermogen + eigen vermogen 

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer je andermans geld gebruikt voor je bedrijf noem je dit ...
A
eigen vermogen
B
vreemd vermogen
C
vermogen
D
geleend vermogen

Slide 7 - Quizvraag

De inboedel van een bedrijf om te kunnen werken noemen we ..
A
debiteuren
B
kas
C
voorraad
D
inventaris

Slide 8 - Quizvraag

iemand die bij jou een schuld heeft door het verkopen noemen we ...
A
crediteur
B
debiteur
C
te vorderen btw.
D
nog te ontvangen schulden

Slide 9 - Quizvraag

wanneer jij een schuld hebt bij iemand door het inkopen noemen we dit ..
A
crediteur
B
debiteur
C
te vorderen btw.
D
nog te ontvangen schulden

Slide 10 - Quizvraag

Wat ga je doen? 
Maken paragraaf 3.1 (10 minuten)

Slide 11 - Tekstslide

3.2 Boekingsstukken
Elke verandering wordt in de boekhouden verwerkt door de afdeling Administratie, hier heb je een bewijs of boekingsstuk nodig.

Zoals; 
  • Kassabon
  • Factuur
  • Bankafschrift 


Slide 12 - Tekstslide

3.2 Boekingsstukken 
  • Verkoopfacturen
  • Inkoopfacturen
  • Transacties  
  • Interne documenten  

Slide 13 - Tekstslide

Verkoopfactuur
Wat is belangrijk voor de boekhouder? 
  • totaalbedrag excl. btw
  • btw-bedrag
  • totaalbedrag incl. btw

Hiermee maak je winst, dus je eigen vermogen stijgt 

Slide 14 - Tekstslide

Inkoopfactuur 
Wat is belangrijk voor de boekhouder?
  • totaalbedrag excl. btw
  • btw-bedrag
  • totaalbedrag incl. btw

    Hiermee maak je kosten, dus je eigen vermogen daalt   

Slide 15 - Tekstslide

Transacties 
Bankafschriften
- Alles wat je pint of stort 

Hiermee veranderd je eigen vermogen NIET, het veranderd alleen van kas naar bank 

Slide 16 - Tekstslide

Interne documenten

Boekingsstuk waarbij geen winst of verlies wordt gemaakt

Hierbij daalt het eigen vermogen door een prive-opname  

Slide 17 - Tekstslide

Wat ga je doen? 
Maken paragraaf 3.2 

Slide 18 - Tekstslide

3.3. Sorteren boekingsstukken 
soort                                    LETTER                              omschrijving
kasstukken                            K                                       alles waardoor het geld in kas toeneemt of afneemt
bankstukken                         B                                      alle bankafschriften
inkoopfacturen                    I                                       alle ontvangen facturen en creditfacturen
verkoopfacturen                 V                                      alle verzonden facturen en creditfacturen
diverse posten                     DP                                  alle overige boekingsstukken

Elke soort heeft ook nummers, zo weet je op welke volgorde de stukken moeten worden geboekt 

Slide 19 - Tekstslide

Wat doen we na het sorteren?
Boekingsstempel 

Hier vul de de gegevens van de boekingsstukken in 

Slide 20 - Tekstslide

Een boekingsstempel is een stempel waar je de gegevens van de klant invoert
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Welke letter hoort niet bij de sortering van boekingsstukken ?
A
B
B
K
C
DP
D
DB

Slide 22 - Quizvraag

Alles waardoor het geld in kas toeneemt of afneemt noemen we ..
A
kasstukken
B
bankstukken
C
inkoopfacturen
D
verkoopfacturen

Slide 23 - Quizvraag