1 v les 1 1A/B 12-09

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Le mardi 13 septembre

Plan du cours

1. Les buts du cours

2. La prononciation (de uitspraak)

3. Zelfstandig werken

4. Vlog afmaken/tips en tops geven

5. Doelen bereikt? 

1. But du cours: Les 1 (1.4)

Les buts du cours:  

1. Je kent het werkwoord être (zijn).

2. Je kunt jezelf voorstellen in het Frans. (Naam, klas, stad...)

3. Je kent een paar woordjes van apprendre 7,  en de zinnen van apprendre 8.

2. La prononciation

-Lis les phrases apprendre 7 p. 41 et parle!

-Lis les mots apprendre 8 p. 41.

3. Pensum 1.4/les 1: Au travail !

Maintenant, tu travailles en autonomie. 

Fais les exercices suivant: 

-25 p. 33, 

-27 p. 36 et 28 p. 37. 

Ben je klaar? 

Maak je vlog af. Kijk je filmpje, geef feedback aan je duo partner.

4a. Quiz apprendre 7 et 8

Lis les phrases/ mots apprendre 7 et 8 p. 38.

Prends ton téléphone et va sur Quizlet live. 

Utilise ton vrai prénom!

Bonne chance! :)

4b. But du cours: Les 1 (1.4)

Les buts du cours:  

1. Je kent het werkwoord être (zijn).

2. Je kunt jezelf voorstellen in het Frans. (Naam, klas, stad...)

3. Je kent een paar woordjes van apprendre 7,  en de zinnen van apprendre 8.

4c. Heb je de doelen van de les behaald?

Oui !

Presque ! (bijna)

Non !

4d. Wat vind je van mijn lessen? Heb je tips/tops voor mij?

3a.Grammaire II: Het lidwoord

• "De" en "het" = "le" of "la". 

-Le = mannelijke vorm van een woord. -> le collège. 

-La = vrouwelijke vorm van een woord. -> La classe.

Let op: Voor een klinker of een stomme h veranderen deze lidwoorden in l'. -> Le ami -> l'ami.

-Bij meervoud is het lidwoord "les". -> Les classes. 

Differentiatie

Grammaire -> zelfstandig bestuderen of uitleg volgen. 

3b. Grammaire II: Het lidwoord

• Het lidwoord "een" vertaal je met "un" of "une".

-"Un" = Mannelijke vorm. -> un garçon (een jongen).

-"Une"= Vrouwelijke vorm. -> une fille (een meisje). 

-Bij meervoud gebruik je in het Nederlands geen lidwoord. In het Frans gebruik je "des". -> des filles (meisjes). 

• Il(s) en Elle(s): personen en dingen

-Il en ils = m. vorm (hij/ ze)      -Elle en elles= vr. vorm (zij, ze)