Leesbegrippen centraal examen Nederlands

Quiz leesbegrippen centraal examen Nederlands
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Quiz leesbegrippen centraal examen Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

1. Wat bedoelen we met de hoofdgedachte van een tekst?
A
In één zin samenvattend waar de tekst over gaat.
B
In één woord samengevat waar de tekst over gaat.
C
De belangrijkste zin van een alinea.
D
De hoofdgedachte is het doel van de schrijver.

Slide 2 - Quizvraag

2. Waar vind je meestal de bron van de tekst?
A
In het midden van de tekst
B
Onderaan de tekst
C
In de inleiding van de tekst

Slide 3 - Quizvraag

3. Wat is een ander woord voor tegenstelling?
A
Synoniem
B
Consistentie
C
Coherentie
D
Paradox

Slide 4 - Quizvraag

4. Wat is een ander woord voor anekdote?
A
Een instructie
B
Een fabel
C
Een kort verhaal
D
Een getuigenis

Slide 5 - Quizvraag

5. Wat staat er in de kernzin?
A
Informatie over de schrijver
B
Het doel van de tekst
C
In één zin samengevat waar de tekst over gaat
D
Een samenvatting van waar de alinea over gaat

Slide 6 - Quizvraag

6. Welke zin is meestal de kernzin?
A
De eerste zin
B
De tweede zin
C
De derde zin
D
De laatste zin

Slide 7 - Quizvraag

7. Wat is een infographic?
A
Een visuele weergave van informatie
B
Een interactief artikel
C
Een recensie
D
Een illustratie

Slide 8 - Quizvraag

8. Welk woord is een signaalwoord?
A
Intensief
B
Desalniettemin
C
Activeren
D
Verklaring

Slide 9 - Quizvraag

9. Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord "aangezien"?
A
Conclusie
B
Oorzaak-gevolg
C
Toelichting, voorbeeld
D
Reden, verklaring, argument

Slide 10 - Quizvraag

Om te
Ook
Ten derde
Aangezien
Daarnaast
Ten gevolg van
Namelijk
Daarmee
Doordat
Ten slotte
Is erop gericht
Waardoor
Bovendien
Want
Doel-middel
Opsomming
Reden, verklaring, argument
Oorzaak-gevolg

Slide 11 - Sleepvraag

Wat voor tekstsoort is dit?
A
Een informerende tekst
B
Een activerende tekst
C
Een betogende tekst
D
Een beschouwende tekst

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor tekstsoort is dit?
A
Een informerende tekst
B
Een activerende tekst
C
Een betogende tekst
D
Een beschouwende tekst

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor tekstsoort is dit?
A
Een informerende tekst
B
Een activerende tekst
C
Een betogende tekst
D
Een beschouwende tekst

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor soort tekst is een handleiding van een computer?
A
Een activerende tekst
B
Een amuserende tekst
C
Een betogende tekst
D
Een informerende tekst

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste schrijfdoel van een informerende tekst?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Informeren

Slide 16 - Quizvraag

Wat voor soort tekst is een folder van een winkel?
A
Een activerende tekst
B
Een amuserende tekst
C
Een betogende tekst
D
Een informerende tekst

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste schrijfdoel van een activerende tekst?
A
Amuseren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Informeren

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor soort tekst is een tekst waarin iemand beschrijft dat telefoons in de les verboden zouden moeten worden?
A
Een activerende tekst
B
Een amuserende tekst
C
Een betogende tekst
D
Een informerende tekst

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste schrijfdoel van een betogende tekst?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Informeren

Slide 20 - Quizvraag

Wat voor soort tekst is een tekst waarin een schrijver verschillende meningen over straattaal en voor- en nadelen van straattaal beschrijft en ook jou een vraag stelt wat je van straattaal vindt?
A
Een activerende tekst
B
Een amuserende tekst
C
Een betogende tekst
D
Beschouwende tekst

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van een beschouwende tekst?
A
De lezer overtuigen van een bepaalde mening
B
De lezer een eigen mening laten bepalen
C
De lezer activeren om iets te gaan doen
D
De lezer van informatie voorzien

Slide 22 - Quizvraag


A
In deze alinea noemt de schrijver een voorbeeld
B
In deze alinea noemt de schrijver een anekdote
C
In deze alinea noemt de schrijver een vergelijking

Slide 23 - Quizvraag


A
In deze alinea noemt de schrijver een voorbeeld
B
In deze alinea noemt de schrijver een anekdote
C
In deze alinea noemt de schrijver een vergelijking

Slide 24 - Quizvraag


A
In de laatste zin noemt de schrijver een voorbeeld
B
In de laatste zin noemt de schrijver een anekdote
C
In de laatste zin noemt de schrijver een vergelijking

Slide 25 - Quizvraag

Examen 2023-2024
Opgave 1 t/m 12 maken
Big data

2F-> opgave 1 t/m 8



Slide 26 - Tekstslide

Examen 2023-2024

Misdaad wordt beloond
Opgave 47 t/m 56



Slide 27 - Tekstslide