les3

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

We are going to:

• At the end of this lesson you can use the personal pronouns (Persoonlijke voornaamwoorden) and the possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden) correctly

Make notes!

Een persoonlijk voornaamwoord gebruik je in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks

De jongen loopt   - he walks

De kat loopt -         it walks

Demonstrative (aanwijzende) pronouns

Personal (persoonlijke) pronouns

onderwerp / subject

1. Ik        =       1. I

2. Jij       =      2. You

3. Hij      =      3. He

4. Zij       =     4. She

5. Het      =    5. It

6. Wij       =   6. We

7. Jullie    =   7. You

8. Zij         =   8. They

voorwerp / object

1. Mijn= my

2. Jou  =  Your

3. zijn  =  His

4. Haar  =  Her

5. Zijn/haar(dieren)= its

6. Ons/onze=our

7. Jullie  =  Your

8. Hun  =  Their

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan

1. he
2. we
3. you
4. she

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I

1. I
2. they
3. we
4. you

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog

1. he
2. it
3. you
4. I

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers

1. you
2. we
3. I
4. they

Persoonlijke voornaamwoorden geven aan..

1. van wie iets is
2. over wie iets gaat
3. voor wie iets is

We have two cats. ……………… names are Thor and Loki

1. Their
2. They
3. Theirs

This is our mentor. ……………. name is Ms. Ritter.

1. My
2. Her
3. She

Have you seen my sister? Yes, ………….. is in the garden.

1. He
2. It
3. She

Someone left …………………. pencil case in the classroom!

1. their
2. theirs
3. his or her

I wasn't afraid of the tiger because it was in …………………. cage.

1. its
2. his
3. her

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog

1. he
2. it
3. you
4. I

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan

1. he
2. we
3. you
4. she

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I

1. I
2. they
3. we
4. you

(hun) train is late.

1. they
2. them
3. theirs
4. their

See that dog? (zijn/haar) tail is long.

1. his
2. her
3. its
4. it's

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je nu al in het Engels?

Kies wat voor jou geldt.

1. Ik snap het, ik ga oefenen!
2. Ik snap het denk ik wel, ik lees de theorie nog even door en als ik nog vragen heb kom ik ze wel stellen.
3. Ik snap het nog niet zo goed, ik kom even om hulp vragen.

My First Day p.12

Ex 3

Ex 4

Well done!