KERN havo 4 paragraaf 1 Mens & Taal

Lezen
timer
10:00
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- lezen
- bespreken paragraaf Mens & Taal, nakijken gemaakte vragen
- opgeven keuzeonderwerp interview ((te houden op 4, 5 en 6-12; 8-10 minuten)
- loting over volgorde interviews 
- zelfstandig aan de slag met voorbereiding interviews
   (Gebruik de theorie uit je boek en een podcast of Tedtalk) Ondersteun het interview door
    fragmenten te gebruiken uit de podcast of Tedtalk en gebruik ander aanvullend   
    beeldmateriaal
- huiswerk: ga verder met voorbereiding interviews + leesboek gekozen schrijver mee

Slide 2 - Tekstslide

lesdoel
  • Je weet wat taal is;
  • Je weet welke opvattingen er zijn over taal en denken;
  • Je kan de kenmerken van taal herkennen en toelichten;
  • Je kan de oorzaken van bepaalde taalverschijnselen verklaren en toelichten;

Slide 3 - Tekstslide

een paar korte vragen....

Slide 4 - Tekstslide

Welke talen spreek jij?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het maximum aantal talen dat een kind kan leren?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

Hoeveel talen worden er op de wereld gesproken?
A
tussen de 1000 en 2000
B
tussen de 3000 en 5000
C
ongeveer 5000 en 8000
D
tussen de 8000 en 11.000

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de meest gesproken taal ter wereld?
A
Engels
B
Chinees (Mandarijn)
C
Spaans
D
Arabisch

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel mensen spreken er Nederlands?
A
ongeveer 17 miljoen
B
ongeveer 23 miljoen
C
ongeveer 31 miljoen
D
ongeveer 19 miljoen

Slide 10 - Quizvraag

Op welke plek in de ranglijst van meest gesproken talen staat het Nederlands?

Slide 11 - Open vraag

Hoeveel talen bestaan er ongeveer gemiddeld per land?
A
10
B
20
C
30
D
40

Slide 12 - Quizvraag

Hoe kan dat?
Er zijn weinig minderheden in Europese landen. Europese landen zijn niet erg groot.
In Europa is  de dominante taal vaak naar het land vernoemd: 
Nederland- Nederlands (maar dus ook Fries)
Frankrijk - Frans (maar ook Bretons, Vlaams etc.)
Spanje - Spaans (maar ook Baskisch, Catalaans etc.)

Slide 13 - Tekstslide

Welke taal die op dit moment op de wereld wordt gesproken is het oudst?
A
Dat weet men niet, je kunt de leeftijd van een taal niet bepalen
B
Grieks
C
Engels
D
Chinees

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel gesproken talen beschouwt men als 'bedreigde talen'?
A
ongeveer 10
B
ongeveer 1000
C
ongeveer 100
D
ongeveer 500

Slide 15 - Quizvraag

Welke Europese taal wordt het minst gesproken?
A
Ter Sami (Rusland)
B
Vilamovian (Polen)
C
Fries (Nederland)
D
Romaans/Grieks (Griekenland)

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Link

Bestaan er ook dieren die een taal hebben? Zo ja, welke dieren?

Slide 18 - Open vraag

Wat is taal?
Taal is een complex systeem van betekenisvolle klanken.
Taalgebruik is betekenis overbrengen.

Dierentalen hebben te eenvoudige communicatiesystemen om het een taal te noemen.

Slide 19 - Tekstslide

kenmerk van taal
Taal bevat bouwstenen:
klanken zijn bouwstenen voor woorden en woorden zijn bouwstenen voor zinnen.
Zinnen zijn bouwstenen voor teksten.

Dieren maken geen gebruik van bouwstenen.

Slide 20 - Tekstslide

De bouwstenen kun je steeds weer op nieuwe manieren met elkaar combineren om zo telkens nieuwe boodschappen over te brengen.
De taalgebruiker is in staat om m.b.v. de bouwstenen steeds weer nieuwe boodschappen te produceren en te begrijpen.
We zeggen daarom dat taal productief is.

Slide 21 - Tekstslide

kenmerk van taal
Een taal heeft een systematiek:
'Ik eet elke dag een boterham met hagelslag.'
'Ik dag een boterham hagelslag eet elke met.'

Slide 22 - Tekstslide

Knoeps

Slide 23 - Tekstslide

Maak van het woord 'knoeps' een verkleinwoord.

Slide 24 - Open vraag

Taal heeft een systematiek
In het Nederlands zijn er verschillende uitgangen voor verkleinwoorden:
kam - kammetje
boom - boompje
koning - koninkje
broer - broertje

Slide 25 - Tekstslide

Nederlandse zelfstandige naamwoorden die op een -s- eindigen hebben altijd -je als uitgang
'knoeps-knoepsje'
systematiek

Slide 26 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 1: 
- Dankzij taal kun je je gedachten vormgeven en met anderen delen
- Dankzij taal kun je over gebeurtenissen in het verleden en in de toekomst
   praten
- Dankzij taal kun je over abstracte zaken praten.
- Dankzij taal kun je kennis overdragen.


Slide 27 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 2:
a)  Bijvoorbeeld: interpunctiën;  dromerfanten;
      eikenprocessierupsopslurpmachine
 b) Bijvoorbeeld:
  - James Bond wordt versierd op Netflix.
  - Donald Trump is verliefd op een klein kabouterinnetje dat in de kelder van
     het Witte Huis woont.



Slide 28 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 3:
a) Met hun dans kunnen ze steeds nieuwe boodschappen formuleren om
     aan te geven waar voedsel is. Deze boodschappen zijn opgebouwd uit de
     bouwstenen richting en snelheid.
 b)  Nee, ze kunnen op basis van de bouwstenen richting en snelheid
       bijvoorbeeld niks zeggen over de grootte van de voedselbron, het type
        voedsel (de soort bloem) of over eventuele gevaren.



Slide 29 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 4:
Bijvoorbeeld: Veel mensen denken in woorden en zinnen: in taal. Het zou kunnen dat denken daarom gelijk aan taal werd gesteld. 



Slide 30 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 5:
De fiets en het hert in de verkeersborden zijn iconisch. De kleur en de vormen van de borden zijn willekeurig: er is geen natuurlijke relatie tussen een rode cirkel en de boodschap verboden! of tussen een rode driehoek en de boodschap pas op!.


Slide 31 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 6:
De sturende kracht van taal zorgt ervoor dat mensen gewend zijn om op een bepaalde manier te denken. Als taal het denken zou begrenzen, dan zouden sprekers van een bepaalde taal alléén op die manier kunnen denken. Dat is niet het geval. Sprekers van het Tzeltal zijn door hun taal getraind om te denken in termen van windrichtingen. Ze kunnen zichzelf echter ook prima trainen de begrippen links en rechts te gebruiken en om dus op een andere manier na te denken over de positie van dingen. 

Slide 32 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 7:
Sprekers van talen die windrichtingen gebruiken kunnen niets zeggen over de positie of richting van dingen als ze niet weten waar het noorden is. Het bepalen van het noorden is voor hen een noodzaak om te communiceren over de relatieve positie van voorwerpen. Daarom trainen sprekers van zulke talen zich onbewust in het vinden van het noorden en gaat er meer aandacht uit naar hun eigen positie ten opzichte van het noorden dan bij iemand die links en rechts gebruikt. 

Slide 33 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 8:
a ) Een onomatopee is een klanknabootsing: een woord dat een geluid uit de
      werkelijkheid nabootst. Bijvoorbeeld: oehoe, kwekken, mauwen, gong.
 b ) Ze zijn een uitzondering op het kenmerk willekeurig. Er is namelijk wél     
        een relatie tussen het woord en hetgeen waarnaar het verwijst.

Slide 34 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 9:
a) Nee, er klinkt lichte spot door in zijn tekst. In de laatste zin geeft hij aan dat
     intellectuelen uit andere landen het ‘vreemd genoeg’ niet eens zijn met de
     Franse grammatici. 
 b)  Bijvoorbeeld: Nederlanders zijn niet zo chauvinistisch en namen
       daardoor veel woorden over uit andere talen.


Slide 35 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 11, Bijvoorbeeld:
– Dat de Inuit wel honderd woorden voor sneeuw hebben, vindt zijn
    oorsprong bij Benjamin Whorf. In 1940 schreef hij een artikel genaamd
    ‘Science and linguistics’ waarin hij inging op de verschillende benamingen
     die de Inuit hebben voor sneeuw.
– Het verhaal klopt niet. Whorf baseerde zich op een publicatie van Franz Boas uit 1911. Die
    vermeldde dat de Inuit vier aparte stammen hadden voor het woord sneeuw: qana (vallende
     sneeuw), aput (sneeuw dat op de grond ligt), piqsirpoq (sneeuw dat rondwaait) en qimuqsuq
     (sneeuwbank). Whorf zei dat er ‘nog andere’ waren, maar legt niet uit welke of waarop hij dat 
   baseert. Zijn claim werd klakkeloos overgenomen door andere wetenschappelijke werken. Vervolgens werd het opgepikt door populaire media, en werd het steeds verder opgeblazen.
Hoe weten we dat de uitspraak niet klopt? Ten eerste is er niet één Inuittaal, maar spreken verschillende stammen verschillende talen en dialecten uit eenzelfde taalfamilie. Geen een van die talen kent honderd verschillende woorden voor sneeuw. Inuittalen maken gebruik van kleine bouwblokjes, die je op vele verschillende manieren kunt combineren tot nieuwe woorden. Een concept als ‘vieze sneeuw met allemaal gras en modder erin dat is platgereden door auto’s, deels gesmolten en vervolgens weer vastgevroren tot één blok ijs’ zou je in een Inuittaal misschien in één woord kunnen uitdrukken. Maar dat geldt ook voor niet-sneeuwgerelateerde concepten. Ook in andere talen kun je met behulp van creativiteit ‘gelegenheidswoorden’ bedenken, zoals in opdracht 2a voor het Nederlands is gedaan. Dat is echter iets anders dan honderd ingeburgerde woorden hebben voor een bepaald begrip.
– Het verhaal sluit aan bij het idee dat taal bepaalt hoe we denken. Dat de Inuit zoveel woorden voor sneeuw zouden hebben, was volgens Whorf een teken dat de Inuit sneeuw op een wezenlijk andere manier ervaren en begrepen dan sprekers van andere talen.
– Het aantal woorden dat Inuittalen hebben voor sneeuw zegt niet zoveel over hun manier van denken. Zelfs als ze veel woorden voor sneeuw zouden hebben, zou dat hooguit iets zeggen over de hoeveelheid sneeuw waarmee ze te maken krijgen in hun dagelijkse leven. Iemand die niets met paarden heeft, zal een paard gewoon een paard noemen. Echte paardenliefhebbers zullen het hebben over haflingers, fjorden, shetlanders en kwpn’ers.


Slide 36 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 11, Bijvoorbeeld:
– Hoe weten we dat de uitspraak niet klopt? Ten eerste is er niet één Inuittaal, maar spreken
    verschillende stammen verschillende talen en dialecten uit eenzelfde taalfamilie. Geen een
    van die talen kent honderd verschillende woorden voor sneeuw. Inuittalen maken gebruik van
    kleine bouwblokjes, die je op vele verschillende manieren kunt combineren tot nieuwe
    woorden. Een concept als ‘vieze sneeuw met allemaal gras en modder erin dat is platgereden
    door auto’s, deels gesmolten en vervolgens weer vastgevroren tot één blok ijs’ zou je in een
     Inuittaal misschien in één woord kunnen uitdrukken. Maar dat geldt ook voor niet-
     sneeuwgerelateerde concepten. Ook in andere talen kun je met behulp van creativiteit 
     Hoe weten we dat de uitspraak niet klopt? Ten eerste is er niet één Inuittaal, maar spreken
     verschillende stammen verschillende talen en dialecten uit eenzelfde taalfamilie. Geen een van die talen kent honderd verschillende woorden voor sneeuw. Inuittalen maken gebruik van kleine bouwblokjes, die je op vele verschillende manieren kunt combineren tot nieuwe woorden. Een concept als ‘vieze sneeuw met allemaal gras en modder erin dat is platgereden door auto’s, deels gesmolten en vervolgens weer vastgevroren tot één blok ijs’ zou je in een Inuittaal misschien in één woord kunnen uitdrukken. Maar dat geldt ook voor niet-sneeuwgerelateerde concepten. Ook in andere talen kun je met behulp van creativiteit ‘gelegenheidswoorden’ bedenken, zoals in opdracht 2a voor het Nederlands is gedaan. Dat is echter iets anders dan honderd ingeburgerde woorden hebben voor een bepaald begrip.
– Het verhaal sluit aan bij het idee dat taal bepaalt hoe we denken. Dat de Inuit zoveel woorden voor sneeuw zouden hebben, was volgens Whorf een teken dat de Inuit sneeuw op een wezenlijk andere manier ervaren en begrepen dan sprekers van andere talen.
– Het aantal woorden dat Inuittalen hebben voor sneeuw zegt niet zoveel over hun manier van denken. Zelfs als ze veel woorden voor sneeuw zouden hebben, zou dat hooguit iets zeggen over de hoeveelheid sneeuw waarmee ze te maken krijgen in hun dagelijkse leven. Iemand die niets met paarden heeft, zal een paard gewoon een paard noemen. Echte paardenliefhebbers zullen het hebben over haflingers, fjorden, shetlanders en kwpn’ers.


Slide 37 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 11, Bijvoorbeeld:
– Hoe weten we dat de uitspraak niet klopt? Ten eerste is er niet één Inuittaal, maar spreken
    verschillende stammen verschillende talen en dialecten uit eenzelfde taalfamilie. Geen een
    van die talen kent honderd verschillende woorden voor sneeuw. Inuittalen maken gebruik van
    kleine bouwblokjes, die je op vele verschillende manieren kunt combineren tot nieuwe
    woorden. Een concept als ‘vieze sneeuw met allemaal gras en modder erin dat is platgereden
    door auto’s, deels gesmolten en vervolgens weer vastgevroren tot één blok ijs’ zou je in een
     Inuittaal misschien in één woord kunnen uitdrukken. Maar dat geldt ook voor niet-
     sneeuwgerelateerde concepten. Ook in andere talen kun je met behulp van creativiteit 
     ‘gelegenheidswoorden’ bedenken, zoals in opdracht 2a voor het Nederlands is gedaan. 

Slide 38 - Tekstslide

Nakijken gemaakte vragen
Vraag 11,
- Dat is echter iets anders dan honderd ingeburgerde woorden hebben voor een bepaald begrip.
-  Het verhaal sluit aan bij het idee dat taal bepaalt hoe we denken. Dat de Inuit zoveel woorden
    voor sneeuw zouden hebben, was volgens Whorf een teken dat de Inuit sneeuw op een 
    wezenlijk andere manier ervaren en begrepen dan sprekers van andere talen.
- Het aantal woorden dat Inuittalen hebben voor sneeuw zegt niet zoveel over hun manier van 
   denken. Zelfs als ze veel woorden voor sneeuw zouden hebben, zou dat hooguit iets zeggen    
   over de hoeveelheid sneeuw waarmee ze te maken krijgen in hun dagelijkse leven. Iemand die niets met paarden heeft, zal een paard gewoon een paard noemen. Echte paardenliefhebbers zullen het hebben over haflingers, fjorden, shetlanders en kwpn’ers.

Slide 39 - Tekstslide

lesdoel
  • Je weet wat taal is;
  • Je weet welke opvattingen er zijn over taal en denken;
  • Je kan de kenmerken van taal herkennen en toelichten;
  • Je kan de oorzaken van bepaalde taalverschijnselen verklaren en toelichten;

Slide 40 - Tekstslide

Aan de slag
Bereid in tweetallen je interview voor.

Slide 41 - Tekstslide

lesdoel
  • Je weet wat taal is;
  • Je weet welke opvattingen er zijn over taal en denken;
  • Je kan de kenmerken van taal herkennen en toelichten;
  • Je kan de oorzaken van bepaalde taalverschijnselen verklaren en toelichten;

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk
Neem je leesboek mee naar de les en werk verder aan de voorbereiding van je inteview in tweetallen

Slide 43 - Tekstslide