We kijken een filmpje, lezen de tekst samen en gaan daarna de vragen beantwoorden.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nieuwsbegrip
We gaan begrijpend lezen oefenen.
We kijken een filmpje, lezen de tekst samen en gaan daarna de vragen beantwoorden.
Slide 1 - Tekstslide
Schaken wordt steeds populaider
Slide 2 - Tekstslide
https:
Slide 3 - Link
Schaken is een prima tijdverdrijf. Veel mensen zijn er graag de hele dag mee bezig. Wat betekent het tijdverdrijf
A
Iets nieuws wat je nog nooit hebt gedaan.
B
Iets moeilijks wat erg veel tijd kost om te doen.
C
Iets leuks waar je tijd mee doorbrengt.
D
Iets stoms waar je liever niet mee bezig bent.
Slide 4 - Quizvraag
Veel mensen hebben het bordspel weer voor de dag gehaald. Ze hebben het schaakspel weer uit de kast gepakt om ermee te spelen. Wat betekent: voor de dag halen?
A
goed verstoppen
B
ergens afleveren
C
tevoorschijn halen
D
per ongeluk kwijtraken
Slide 5 - Quizvraag
Als je je tegenstander schaakmat hebt gezet, heb je de partij gewonnen. Je bent de winnaar van dit potje. Wat betekent: de partij?
A
het spel
B
het probleem
C
de vraag
D
de tekening
Slide 6 - Quizvraag
Schaken is geschikt voor jong en oud. Mensen van verschillende leeftijden kunnen het spel spelen. Wat betekent: geschikt?
A
bijzonder
B
verplicht
C
passend
D
gratis
Slide 7 - Quizvraag
Bij online schaken kan je tegen een willekeurig iemand spelen. Iedereen zou dan jouw tegenstander kunnen zijn. Wat betekent: willekeurig?
A
Iets wat vaak kapot gaat.
B
Iets wat veel aandacht krijgt.
C
Iets wat zomaar gekozen is.
D
Iets wat heel ingewikkeld is.
Slide 8 - Quizvraag
Bij online schaken kun je zelf het niveau van jouw tegenstander kiezen. Je kunt b.v. tegen iemand spelen die net zo goed kan schaken als jij. Wat betekent: het niveau?
A
Wat je niet leuk vindt om te doen.
B
Wat vaak besproken wordt.
C
Wat je al weet of wat je al kunt.
D
Wat je nog graag wilt leren.
Slide 9 - Quizvraag
Eline Roebers is wereldkampioen in de categorie tot en met 14 jaar. Ze is de beste schaakster van alle kinderen tot en met 14 jaar. Wat betekent: de categorie?
A
De groep waar niemand iets over weet.
B
De mensen die je heel aardig vindt.
C
De mensen met wie je op vakantie gaat.
D
De groep waar iets of iemand bij hoort.
Slide 10 - Quizvraag
Eline besteedt veel tijd aan het schaken. Ze was de afgelopen jaren wel vier uur per dag bezig met schaken. Wat betekent: besteden aan?
A
gebruiken voor
B
praten over
C
zoeken naar
D
uitlenen aan
Slide 11 - Quizvraag
Bij schaken doet leeftijd er niet toe. Het maakt niet uit hoe oud je bent. Wat betekent: ertoe doen?
A
alleen zijn
B
belangrijk zijn
C
de beste zijn
D
geschrokken zijn
Slide 12 - Quizvraag
Met schaken kun je thuis aan de slag gaan, zelfs als je geen schaakbord hebt. Je kunt namelijk ook online schaken. Wat betekent: aan de slag gaan?
A
met elkaar overleggen
B
aan het werk gaan
C
aan een ander geven
D
elkaar hard slaan
Slide 13 - Quizvraag
De film "Corgi" is geschikt voor mensen die van honden houden. Wie zullen er waarschijnlijk naar de film kijken?
A
Umberto die dieren niet leuk vindt.
B
Lilly-Angelee die bang is voor honden.
C
Jelle die graag de honden van de buren uitlaat.
Slide 14 - Quizvraag
Ik hoop dat ik zo snel mogelijk aan de slag kan gaan met die klus. Welke zin betekent ongeveer hetzelfde?
A
Ik hoop dat ik nog veel tijd heb om die klus voor te bereiden.
B
Ik hoop dat ik zo snel mogelijk kan stoppen met die klus.
C
Ik hoop dat ik zelf mag bedenken hoe ik die klus ga aanpakken.
D
Ik hoop dat ik zo snel mogelijk kan beginnen met die klus.
Slide 15 - Quizvraag
Bobo heeft vandaag de hele dag getekend. Tekenen is zijn favoriete........ Welk woord past het best op de open plek?
A
categorie
B
partij
C
niveau
D
tijdverdrijf
Slide 16 - Quizvraag
Mevrouw Plens moet naar buiten, maar het regent hard. Wat kan zij niet voor de dag halen?
A
een regenjas
B
een paraplu
C
laarzen
D
zonneschijn
Slide 17 - Quizvraag
Bij het spel Triviant stel je elkaar vragen, bijvoorbeeld over geschiedenis of aardrijkskunde. Uit elke......moet je een vraag beantwoorden. Welk woord past op de open plek in de zin?
A
speler
B
categorie
C
beurt
D
niveau
Slide 18 - Quizvraag
Welke woorden horen bij: het niveau?
A
weten-kunnen-hoeveel
B
meedoen-de groep-erbij horen
C
kiezen-het onderwerp-zomaar
D
spelen-het spel-voor je plezier
Slide 19 - Quizvraag
Jayda werkt in een verpleeghuis. Volgens haar doet het ertoe om aandacht te geven aan ouderen. Wat is waar?
A
Jayda doet haar werk zo snel mogelijk.
B
Jayda is op zoek naar een andere baan.
C
Jayda vindt ouderen niet belangrijk.
D
Jayda neemt veel tijd voor de ouderen.
Slide 20 - Quizvraag
Herbert neemt een willekeurig getal in zijn hoofd. Zijn klasgenoten proberen dit getal te raden. Wat is waar?
A
Herbert heeft een getal gekozen dat ertoe doet.
B
Herbert heeft zomaar een getal uitgekozen.
C
Herbert heeft een passend getal gekozen.
D
Herbert heeft een getal gekozen dat iedereen kent.
Slide 21 - Quizvraag
Klaar.
Je cijfer is het aantal goede antwoorden gedeeld door 1,8
Wat heb jij gehaald? Je hoort het de volgende keer.