het verschil tussen een volledige en onvolledige verbranding;
de drie voorwaarden noemen die nodig zijn voor een verbranding;
manieren om brand te blussen verklaren.
Slide 13 - Tekstslide
Voor elke verbranding is zuurstof nodig?
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Bij een verbranding verdwijnt de brandstof.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Zolang er maar genoeg zuurstof is blijft het vuur branden
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Bij een onvolledige verbranding ontstaat er alleen koolstofdioxide
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Wat is waar over volledige verbranding?
A
Een gele vlam betekent volledige verbranding
B
Bij volledige verbranding kan koolstofmonoxide vrijkomen
C
Een vlam met volledige verbranding maakt geen roet
D
Volledige verbranding bestaat helemaal niet
Slide 18 - Quizvraag
Als je een brand wil blussen, kan dat alleen door de temperatuur te verlagen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Een gasleiding is in brand geraakt. Om de brand te blussen draait de brandweer de gaskraan dicht. Welke voorwaarde voor verbranding haalt de brandweer weg?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
Temperatuur
Slide 20 - Quizvraag
Bij een bosbrand wordt de brand op een plek gehouden tot dat stuk is opgebrandt Welke brandvoorwaarde neem je weg?