science 3

Werkstuk  Science
module 3


Van Sven (:
DTH1O
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur, Leven en TechnologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkstuk  Science
module 3


Van Sven (:
DTH1O

Slide 1 - Tekstslide

3.1 Constructies
Een constructie is een bouwwerk dat bestaat uit onderdelen die aan elkaar gemaakt zijn. Een constructie moet stevig, sterk en stabiel zijn. Dit betekend dat hij niet mag vervormen, niet mag (door)breken en niet mag scheefzakken.

Slide 2 - Tekstslide

3.1 deel 2
Om een brug stevig te maken heb je stevige constructies. 
Twee voorbeelden van deze constructies zijn: een driehoeks-constructie en een boogconstructie.

Slide 3 - Tekstslide

3.1 deel 3
Je kan voor bijvoorbeeld een brug, de brug helemaal vol maken dit heet massief. Maar dit heeft veel nadelen...
Bijvoorbeeld het is te zwaar, dat wil je niet dus gebruik je balken die niet zijn gevuld, dit zijn profielbalken.
Om het nog sterker te maken kan je er kleine ribbeltjes in doen. 

Slide 4 - Tekstslide

3.2 
Om veilig in die ene coole achtbaan te gaan zijn er veiligheidsvoorschriften. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld, altijd veiligheidsbeugel om of hou je vast aan de beugel.
Om het extra veilig te maken heb je sensoren. Deze sensoren zitten bijvoorbeeld in de beugel om te kijken of hij wel dicht zit.

Slide 5 - Tekstslide

3.2 deel 2
                   Na de coole looping of schroevendraaier voel je 
dat je afremt, dit komt door remzones waar de treintjes veilig kunnen stoppen. Voor dingen zoals een reuzenrad heb je vooral stabiliteit nodig, dit kun je regelen door het grondvlak te vergroten.  Een zwaartepunt heeft het meeste gewicht en zorgt ervoor dat je een balletje op 1 vinger kan balanceren.

Slide 6 - Tekstslide

3.3
Om constructies te maken moet je dingen aan elkaar maken. Dit kan met verbindingen. Je hebt bijvoorbeeld starre verbindingen die je niet meer uit elkaar kan halen, zoals een stoel. Maar ook demontabele verbindingen, zoals LEGO. De derde soort is een flexibele verbinding zoals een tuinslang aan een waterkraan.

Slide 7 - Tekstslide

3.3 deel 2
 Er zijn verschillende manieren om dingen aan elkaar te maken je hebt bijvoorbeeld spijkeren en nagelen, dit is ergens een spijker / nagel inslaan. Je hebt ook klinken dat is dat een klinknagel in een gat word geduwd en daarna word vastgezet.
                           Lijmen doe je met lijm en naaien met een                                               naaimachine of met de  hand, met naald en draad.

Slide 8 - Tekstslide

3.3 deel 3
Felsen is dat je de rand van iets ombuigt. Lassen is iets heel heet maken en dan aan elkaar vast laten smelten. Bouten hebben een schroefdraad. Dit kan verschillen in dikte en spoed. Spoed is hoe snel een bout om het schroefdraad van de moer heen draait. Met schroeven zet je bijvoorbeeld 
een kast heel stevig in elkaar.

Slide 9 - Tekstslide

3.3 deel 4
Kogellagers zitten in veel dingen die kunnen draaien of rollen, bijvoorbeeld een wiel van de fiets of een lade van een kast.
De deurtjes van een kastje worden vastgemaakt aan de kast met scharnieren, zo kunnen ze open en dicht.

Slide 10 - Tekstslide

3.4 deel 1
Zwaartekracht is de kracht die zorgt dat wij niet van de aarde afvallen. Ook zorgt zwaartekracht ervoor dat dingen die vallen altijd naar beneden gaan, bijvoorbeeld een druppel water.

Slide 11 - Tekstslide

3.4 deel 2
Kracht kan op 2 manieren gemeten worden met een veerunster of een krachtmeter. De waarden van een krachtmeter druk je uit met F (Kracht). En de waarde met een veerunster druk je uit met N (Newton) De massa is het totale gewicht.

Slide 12 - Tekstslide

3.4 deel 3
Veerkracht is iets dat word uitgerekt of ingedrukt.
Spierkracht word door een mens of dier gebruikt.
Wrijvingskracht is als twee voorwerpen tegen elkaar wrijven.
Windkracht is de kracht van de wind.
Drukkracht is als iets word ingeduwd.
Trekkracht is als iets uit elkaar word getrokken
Spankracht is als je bijvoorbeeld aan een touw trekt en dat er teruggetrokken wordt



Slide 13 - Tekstslide