4HAVO_Chapitre 5_PartieA

Programme
  • Planning periode 4
  • Introduction Chapitre 5
  • Ecouter A
  • Actualité présidentielle
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programme
  • Planning periode 4
  • Introduction Chapitre 5
  • Ecouter A
  • Actualité présidentielle

Slide 1 - Tekstslide

Planning Période 4

Luistervaardigheid -> semaine 20 (oefenen via Woots)
Spreekvaardigheid -> semaine 21 - 23
Leesvaardigheid -> Toetsweek


Slide 2 - Tekstslide

Chapitre 5: La médaille d'or

Slide 3 - Tekstslide

Cherche l'intrus
A
le patin
B
le sport individuel
C
la glace
D
le terrain de foot

Slide 4 - Quizvraag

Cherche l'intrus
A
convivial
B
relaxant
C
agité
D
détendu

Slide 5 - Quizvraag

Cherche l'intrus
A
la compétition
B
le match
C
la spécialité
D
la course

Slide 6 - Quizvraag

Cherche l'intrus
A
un moniteur
B
un ancien
C
un entraîneur
D
un amateur

Slide 7 - Quizvraag

Ecouter A
Dans cette partie tu vas écouter et lire des textes sur plusieurs sports.

On écoute le document sonore ensemble.

Exercice 2a p. 46

Slide 8 - Tekstslide

Ecouter A
Travail individuel

Exercice 2b

Exercice 2c

Exercice 4: Réponds en phrases complètes.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Programme
La médaille d'or > parler du sport
Compréhension écrite et orale > stratégies
Au travail: écouter A + Lire A
Buts:
  • Ik kan iets vertellen over mijn sport
  • Ik weet wat ik de komende periode (nog) moet doen voor de lees- en luistertoets.
  • Ik kan een tekst verstaan en begrijpen over sport.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Chapitre 6: la médaille d'or
Exercice 4

  • Réponds aux questions
  • Interview ton voisin




Exercice 4 - Exemple

  1. Je fais du hockey
  2. J'ai commencé à l'âge de 9 ans.
  3. Je m'entraîne une fois par semaine.
  4. J'aime le hockey parce que j'aime les sports d'équipe.

Slide 13 - Tekstslide

Période 4

Spreekvaardigheid
Luistervaardigheid
Leesvaardigheid
Réponds aux questions!

  • Wat vind jij moeilijke/makkelijke vaardigheden?
  • Hoe ga jij deze vaardigheden oefenen?
  • Waar loop je vast?
  • Wat heb jij nodig van je docent?
  • Wat motiveert jou deze periode?
  • Wanneer ben jij tevreden?

Slide 14 - Tekstslide


Ecouter A

En ligne
Exercice 2b + 2c

Lire A

Dans ton livre
Exercice 5a + 5b
Au choix!
Fini? Begin met het leren van de woordenlijst!

Slide 15 - Tekstslide

Programme
15 avril

Parler
Lire
Veelvoorkomende vragen

Slide 16 - Tekstslide

Parler de ton sport favori
Tu fais du sport?
Tu as commencé à quel âge?
Tu t'entraînes combien de fois par semaine?
Qu'est-ce qui te plaît particulièrement?

Slide 17 - Tekstslide

Lire A
Dans ton livre
Exercice 5a + 5b
Fini? Begin met het leren van de woordenlijst!
timer
8:00

Slide 18 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Programme 19 avril
Vidéo: Les sports populaires en France
Corriger les devoirs: 5c + veelvoorkomende vragen bij teksten

Uitleg mondeling
Grammaire A: poser des questions
Voorbereiding mondeling

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

5c (p. 49)
Choisis le mot qui manque dans l'alinéa 2?
Qu'est-ce qui est vrai selon le troisième alinéa?
Sur quel aspect met-elle surtout l'accent dans le dernier alinéa?

Slide 23 - Tekstslide

Grammaire A: poser des questions
  • Vragend uitgesproken: tu fais du sport?
  • Est-ce que: Est-ce que tu fais du sport?
  • Inversie: Fais-tu du sport?
  • Vraagwoord + est-ce que : Quand est-ce que tu t'entraînes?
  • Met quel: Quel est ton sport préféré?

Slide 25 - Tekstslide

qui
quand
combien
pourquoi

Slide 26 - Sleepvraag

Questions utiles (ex. 9d)
  • Quelles sont tes ambitions sportives?
  • Quel est ton poste?
  • Es-tu attaquant, défenseur ou gardien de but?
  • Quelles sont les règles principales?
  • Tu t'entraînes souvent?
  • Est-ce qu'il y a aussi un match?

Slide 27 - Tekstslide

Préparation mondeling

Slide 28 - Tekstslide

Programme 22 avril
  • Signaalwoorden
  • Regarder: le sport et la société
  • Parler: faire une interview sur le sport

Ik ken een aantal belangrijke signaalwoorden en kan deze verstaan in een video. Ik kan een video begrijpen over een sportevenement. Ik kan een interview houden over sport.

Slide 29 - Tekstslide

timer
5:00
p. 58

Slide 30 - Tekstslide

Regarder
Ensemble: ex. 17b

Slide 31 - Tekstslide

Exemple
  • Quelles sont tes ambitions sportives?
  • Quel est ton poste?
  • Es-tu attaquant, défenseur ou gardien de but?
  • Quelles sont les règles principales?
  • Tu t'entraînes souvent?
  • Est-ce qu'il y a aussi un match?

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Interview over sport / vrije tijd
Markeer / Bekijk de volgende opdrachten ter inspiratie!

Grammaire A: hoe stel je een vraag in het Frans
ex. 4 - 9d - 10a - 12d - 13a - 14ab

Slide 34 - Tekstslide

Parler
p. 55
timer
10:00

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Programme 13 mai
Luistervaardigheid
Woordenlijst
Parler: prononciation
Parler: Evènement sportif

Slide 37 - Tekstslide

Luistervaardigheid - TIPS
1. Concentratie
2. Lees steeds eerst de vraag en antwoordmogelijkheden
3. let op tijdens het introductiegedeelte
4. leer signaalwoorden
5. Oefening baart kunst!



Slide 38 - Tekstslide

Ik vind luistervaardigheid ....
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Slide 40 - Link

Deze tip neem ik mee voor volgende week:

Slide 41 - Open vraag

Open de woordenlijst
timer
8:00

Slide 42 - Tekstslide

Noteer 5 woorden uit de woordenlijst die je geleerd hebt

Slide 43 - Open vraag

La règle de prononciation (p. 64)
Uitspraak van de laatste letters

Exercice 25ab

Slide 44 - Tekstslide

Exercice 13a: exemple
1 Tu fais quel sport?
2 Tu t’entraînes souvent?
3 Est-ce un sport individuel ou un sport d’équipe?
4 Ton équipe est comment?
5 Tu fais de la compétition?
6 À quel âge as-tu commencé à pratiquer ce sport?

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Exercice 25c
Exemple: le championnat d’Europe de foot.
Wat = C’est un tournoi de foot.
Wie = C’est pour les équipes nationales de foot.
Waarom = C’est pour gagner un trophée.
Wanneer = On organise le championnat d’Europe de foot tous les quatre ans.
Waar = On organise le championnat d’Europe de foot dans un pays européen.

Kies 1 van de 3 evenementen en beschrijf het evenement met de 5 w-vragen.

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Link